In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit tot intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon a]’, met terugwerkende kracht tot 24 mei 2023. De minister heeft op 16 november 2023 de verblijfsvergunning ingetrokken, en met het bestreden besluit van 10 juni 2024 is de minister bij dat besluit gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de minister onvoldoende deugdelijk motiveert waarom het redelijk is om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken met terugwerkende kracht tot 24 mei 2023. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Eiseres heeft op 31 mei 2024 de beëindiging van haar relatie gemeld en een asielaanvraag ingediend. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de intrekkingsdatum niet gelijkgesteld kan worden aan de datum van de asielaanvraag, wat zou voorkomen dat er een verblijfsgat ontstaat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.