ECLI:NL:RBDHA:2025:5843
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake overdracht aan Polen van asielzoekers
Op 7 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan verzoekers meegedeeld dat hij voornemens is om hen over te dragen aan Polen op 10 april 2025. Verzoekers hebben op 8 april 2025 bezwaar gemaakt tegen deze voorgenomen overdracht en verzocht om een voorlopige voorziening om de feitelijke overdracht te verbieden. De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan zonder zitting. De mededeling over de voorgenomen overdracht wordt gezien als een feitelijke handeling jegens de vreemdeling, gelijkgesteld met een beschikking, waartegen bezwaar en beroep mogelijk zijn. De voorzieningenrechter is bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en maakt gebruik van zijn bevoegdheid om zonder zitting uitspraak te doen, gezien de korte termijn van de voorgenomen overdracht.
Verzoekers hebben asiel aangevraagd in Nederland op 30 juni 2024, maar hun aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is. De geplande overdracht op 8 januari 2025 heeft geen doorgang gevonden omdat verzoekers zich niet hebben gemeld. Verweerder heeft de overdrachtstermijn verlengd omdat verzoekers ondergedoken zijn. Verzoekers stellen dat de overdracht in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat hun bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder stelt echter dat het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn in rechte vaststaat en dat verzoekers geen beroep hebben ingesteld tegen dit besluit.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij buiten hun schuld om niet op 8 januari 2025 konden worden overgedragen. De situatie ten tijde van de overdracht verschilt niet van die ten tijde van het overdrachtsbesluit, en Polen blijft de verantwoordelijke lidstaat. Daarom heeft het bezwaar van verzoekers tegen hun feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen en worden de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 april 2025 door de voorzieningenrechter en is openbaar gemaakt.