ECLI:NL:RBDHA:2025:5656
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.
De rechtbank overweegt dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, ondanks de argumenten van eiser over tekortkomingen in de asielprocedure en opvang in Frankrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele en ernstige problemen zijn die een reëel risico op schending van mensenrechten met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister de bijzondere omstandigheden van zijn situatie niet in overweging heeft genomen, zoals het gebrek aan juridische bijstand en de dreiging van uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van de Dublinverordening en dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om de overdracht aan Frankrijk te verhinderen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Frankrijk mag worden overgedragen, zonder recht op proceskostenvergoeding.