ECLI:NL:RBDHA:2025:5656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.13146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, ondanks de argumenten van eiser over tekortkomingen in de asielprocedure en opvang in Frankrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele en ernstige problemen zijn die een reëel risico op schending van mensenrechten met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast.

Eiser heeft ook betoogd dat de minister de bijzondere omstandigheden van zijn situatie niet in overweging heeft genomen, zoals het gebrek aan juridische bijstand en de dreiging van uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van de Dublinverordening en dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om de overdracht aan Frankrijk te verhinderen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser aan Frankrijk mag worden overgedragen, zonder recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Frankrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser verwijst hierbij naar een artikel van het Parool [3] waaruit volgens eiser volgt dat Frankrijk bewust onverschillig is ten aanzien van de opvangvoorzieningen om op deze wijze asielzoekers te ontmoedigen in Frankrijk internationale bescherming aan te vragen. De minister had nader onderzoek moeten doen of ten aanzien van Frankrijk nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast is eiser niet gewezen op de mogelijkheid van juridische bijstand tijdens de beroepsprocedure, waardoor hij geen juridische bijstand heeft gehad. Dit brengt ook mee dat niet van eiser verlangd kan worden dat hij weet waar en hoe hij moet klagen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister mag ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [4] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de opvangvoorzieningen en de asielprocedure, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarin is eiser niet geslaagd. Uit een uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023 [5] blijkt dat uit het AIDA-rapport van 2022 [6] weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
5.1.1.
Hier komt nog bij dat de Afdeling zeer recent heeft geoordeeld [7] dat het meest recente AIDA-rapport [8] , waar eiser zich op beroept, geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan naar voren is gekomen uit de landeninformatie die bij voorgaande uitspraken is betrokken en onvoldoende is voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het door eiser overgelegde artikel geeft geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken, omdat dit stuk geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk dan de informatie die al in de hiervoor genoemde uitspraken is betrokken. Bovendien heeft de Afdeling na het verschijnen van dit artikel haar rechtspraak over Frankrijk herhaald. [9]
5.1.2.
De minister stelt verder terecht dat Frankrijk met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese regelgeving, in behandeling wordt genomen. De stelling van eiser dat zijn aanvraag in Frankrijk is afgewezen en hij te horen heeft gekregen dat hij het land moest verlaten, slaagt daarom niet. Verder is niet gebleken dat de Franse autoriteiten eisers aanvraag willekeurig hebben afgewezen. De minister had gelet op het vorenstaande geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen of ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De stelling van eiser dat hij geen rechtsbijstand heeft gehad, leidt niet tot een ander oordeel. Mocht eiser van mening zijn dat Frankrijk zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. De stelling van eiser dat niet van hem verlangd kan worden dat hij weet waar hij moet klagen, slaagt daarom niet.
Had de minister in de bijzondere omstandigheden van eiser aanleiding moeten zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte de omstandigheden niet in samenhang heeft beoordeeld, zoals het gebrek aan juridische bijstand, geen opvang, dat eiser te horen heeft gekregen dat hij Frankrijk moet verlaten en dat hij niet terug mag komen. Alles in samenhang bezien maakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister had geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Frankrijk af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Eiser heeft de gestelde problemen met de Franse autoriteiten niet onderbouwd. Bovendien mag de minister zich op het standpunt stellen dat eiser in het geval van een onrechtmatige behandeling kan klagen bij de autoriteiten in Frankrijk. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen en het is ook niet gebleken dat klagen niet mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Frankrijk mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank past artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht toe.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.[website]
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2362, ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2625, ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552 en ABRvS 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.
5.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
6.AIDA Country Report: France (update 2022).
7.ABRvS 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
8.AIDA Country Report: France (update 2023).
9.Zie ABRvS 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011.