7.3.Eiser verklaart dat hij zich in Iran wil uiten zoals hij dat nu in Nederland doet. De minister stelt zich op goede gronden en, mede onder verwijzing naar landeninformatie, voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, met de tamelijk beperkte en passieve wijze waarop hij zijn atheïstische overtuiging volgens zijn eigen verklaringen tot uiting brengt, heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging in Iran of een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister wijst hierbij terecht op het ambtsbericht en de brief van 23 januari 2024, opgesteld naar aanleiding van het ambtsbericht, en waaruit volgt dat gelet op de seculariseringstendens in Iran iemand die zich heeft afgewend van de islam niet op voorhand in de problemen komt, dat iemand zich in woord en gebaar kan onthouden van gelovig gedrag en dat het voor de vraag of iemand problemen te verwachten heeft doorslaggevend is hoe iemand zijn geloofsovertuiging uitdraagt en of iemand voor een andere geloofsovertuiging evangeliseert dan wel of iemand het andere geloof dan wel het atheïsme voor zich houdt en een laag profiel heeft. Over de wijze waarop eiser zijn atheïstische overtuiging uit, concludeert de minister niet ten onrechte dat eiser zich op dusdanig beperkte wijze als atheïst profileert, en eigenlijk vooral de wens uit zich bij terugkeer seculier te willen gedragen, dat het niet voorzienbaar is dat hij daarmee de (negatieve) aandacht op zich vestigt. Over de verklaring van eiser dat hij anderen probeert te overtuigen van het atheïsme en de betekenis van die verklaring in de risicobeoordeling, stelt de minister zich op de zitting desgevraagd op het standpunt dat hij uit eisers verklaringen afleidt dat dat iets is wat hij nu doet, maar dat hij niet specifiek benoemt dat hij dat ook in Iran zou willen gaan doen. Eiser betoogt niet dat dit een onjuiste lezing is van zijn verklaring. Het voorgaande betekent dat de minister niet van eiser verlangt (en hoeft te verlangen) dat hij zich terughoudend opstelt in het uiten van zijn overtuiging. Ook als eiser zich wel enigszins terughoudend zou moeten opstellen, is vanwege de tamelijk passieve en naar binnen gerichte wijze waarop eiser zijn overtuiging uitdraagt, niet gebleken dat dat zo’n wezenlijke gevolgen heeft voor zijn persoonlijke levenssfeer of identiteit dat dat niet van hem zou mogen worden verwacht. Eiser onderbouwt ook niet nader wat hij zou moeten laten en waarin hij zou worden beperkt in het uiten van zijn atheïstische overtuiging als hij zou moeten terugkeren naar Iran, dat voor hem voor de het belijden van zijn overtuiging wel van groot belang is. Het beroep van eiser op de zitting op de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024kan gelet op het voorgaande niet slagen. Anders dan in die zaak aan de orde was, verklaart eiser niet dat hij zijn atheïstische overtuiging niet zal uiten bij teugkeer in Iran uit vrees voor de autoriteiten en hij zich om die reden terughoudend zou opstellen. Dat eiser dat niet heeft verklaard omdat hij hierover onvoldoende is bevraagd, volgt de rechtbank – mede gelet op het oordeel in 7.2 – niet.
In navolging van het voorgaande, mag de minister bovendien van eiser verlangen dat hij zich ter voorkoming van eventuele problemen enigszins conformeert aan de heersende (islamitische) gebruiken en tradities in Iran en stelt de minister zich op goede gronden op het standpunt dat dat – mede gelet op de wijze waarop eiser uiting geeft aan zijn atheïstische overtuiging – geen daad van vervolging oplevert. Dat heeft de minister ook voldoende onderzocht. Uit het ambtsbericht en de brief van 23 januari 2024 volgt bovendien dat er geen maatschappelijke druk is om islamitische rituelen te volgen en dat iemand die niet deelneemt aan religieuze activiteiten en voorschriften en de islam niet praktiseert, doorgaans geen problemen zal ondervinden. Daarbij mag de minister ook relevant achten dat eiser, komend uit een deels seculiere, niet praktiserende familie, eerder in Iran een leven leidde waarbij hij zich niet of nauwelijks conformeerde aan islamitische regels, gebruiken en rituelen en zich bij familie en vrienden kritisch over de islam uitliet. Eiser heeft als gevolg daarvan destijds geen wezenlijke problemen ondervonden vanuit de autoriteiten of zijn sociale omgeving. Eiser zet daar geen informatie tegenover waaruit volgt dat de informatie waarop de minister zich baseert niet juist of achterhaald is en licht ook niet nader toe wat hij zou moeten doen om te voorkomen dat hij de negatieve aandacht op zich vestigt dat niet van hem zou kunnen worden verlangd. Anders dan eiser betoogt, geeft minister bij het voorgaande voldoende blijk van het onderscheid dat in zijn algemeenheid bestaat tussen afvalligen en atheïsten. Het gaat uiteindelijk om de individuele situatie van eiser, aan de hand van eisers eigen verklaringen, en die heeft de minister beoordeeld.
Politieke overtuiging en negatieve aandacht van de autoriteiten
8. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft onderzocht welke politieke overtuiging hij heeft en of van hem (ook) in dat verband bij terugkeer terughoudendheid kan worden verwacht. Zowel tijdens de eerdere procedure als tijdens de onderhavige procedure heeft eiser aangetoond politieke activiteiten te hebben verricht. De minister bestrijdt dat ook niet. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag is eiser gevraagd of hij nog andere activiteiten op politiek gebied verricht, maar is hij niet bevraagd over zijn politieke overtuiging en het belang daarvan in zijn leven.
9. Op de zitting verduidelijkt de minister dat zijn standpunt op dit punt inhoudt dat het geloofwaardig is dat eiser een politieke mening heeft, hij tegen het regime in Iran is en hij politieke activiteiten verricht. Onder verwijzing naar de beoordeling van eisers politieke activiteiten ten tijde van de vorige procedure, stelt de minister zich op het standpunt dat de aard en de intensiteit van eisers nieuwe politieke activiteiten niet zodanig zijn (gewijzigd) dat hij eisers vrees bij terugkeer vanwege zijn politieke overtuiging nu anders inschat.
10. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. In de eerdere procedure is vast komen te staan dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn politieke activiteiten destijds, namelijk een deelname aan één demonstratie tegen het Iraanse regime en activiteiten op social media, in de verhoogde belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. Dat neemt de minister terecht als uitgangspunt voor de beoordeling van de vrees die eiser in dit verband stelt te hebben. Daar komt nu bij dat eiser twee keer vaker aan een demonstratie heeft deelgenomen en op (een afgeschermd) social media heeft gepost. De minister stelt zich op goede gronden op het standpunt dat daarmee niet is gebleken dat het gewicht en de intensiteit van de politieke activiteiten van eiser zodanig zijn gewijzigd dat er nu wel een reden zou zijn om aan te nemen dat eiser vanwege zijn politieke overtuiging een risico loopt in Iran omdat hij om die reden in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten zou staan. Dat, zoals eiser op de zitting stelt, de politieke situatie in Iran ten opzichte van de vorige procedure zodanig is gewijzigd dat hij met dezelfde activiteiten, of wellicht minder activiteiten, wel gevaar zou lopen bij terugkeer, heeft eiser niet nader onderbouwd.
Risico bij terugkeer op het vliegveld
11. Eiser voert aan dat de minister zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat zijn terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM oplevert. Mede onder verwijzing naar wat in het informatiebericht staat beschreven over het risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen en de uitspraak van deze rechtbank van 18 september 2023, betoogt eiser dat het gelet op de volgende omstandigheden, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk is dat hij bij terugkeer in Iran een risico loopt: atheïstische overtuiging, terugkerende asielzoeker, bekend persoon, eerder met de autoriteiten te maken gehad, terugkeer op een laissez-passer vanwege een verlopen paspoort, verblijf van ruim zes jaar in Nederland, deelname aan demonstraties in Nederland, actief op social media en de inbeslagname van zijn huis door de Iraanse autoriteiten vanwege afwezigheid uit Iran en anti-regime activiteiten in Nederland. Het ambtsbericht biedt geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat naar Iran terugkerende Iraanse asielzoekers geen problemen hebben te verwachten, aldus eiser.
12. Het informatiebericht gaat over het beoordelen van het risico bij terugkeer voor vreemdelingen uit Iran die afvalligheid, atheïsme of bekering tot het christendom (of andere overtuiging) ten grondslag hebben gelegd aan hun aanvraag en die niet aannemelijk hebben gemaakt hun afvalligheid actief te (willen) uiten dan wel uitdragen op zo’n wijze dat (het aannemelijk is dat) zij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staan. Zoals volgt uit dit informatiebericht bestaat er een onderscheid tussen het onderzoek door de minister naar en de beoordeling van enerzijds de situatie zoals die is bij terugkeer van de vreemdeling in Iran (los van de mogelijke ondervraging op de luchthaven) en anderzijds de situatie bij terugkeer op het vliegveld vanwege eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten waarbij alsnog problemen kunnen ontstaan vanwege de houding van de vreemdeling tegenover de islam. Het onderzoek en de beoordeling van de eerste situatie vindt in de besluitvorming eerst plaats. Daarna wordt beoordeeld of de vreemdeling een risico loopt bij terugkeer vanwege de situatie op de luchthaven. De beoordeling van het individuele risico bij terugkeer vanwege de situatie op de luchthaven gebeurt via de in het informatiebericht beschreven drie stappen.