ECLI:NL:RBDHA:2025:5531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
NL24.45899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraanse eiser met atheïstische overtuiging en politieke activiteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank behandelt de zaak op 21 februari 2025, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, zijn vrees voor vervolging in Iran naar aanleiding van zijn atheïstische overtuiging en politieke activiteiten uiteenzet. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vreijssen, had de aanvraag eerder afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran te vrezen had voor vervolging.

De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn atheïsme of politieke activiteiten in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. De rechtbank wijst erop dat de eiser zijn atheïsme op een passieve wijze uit en dat hij niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer in Iran actief vervolgd zal worden. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende heeft onderzocht of de eiser bij terugkeer in Iran risico loopt op ernstige schade, en concludeert dat de vrees van de eiser voor vervolging niet gegrond is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun vrees voor vervolging overtuigend te onderbouwen, vooral in gevallen waar de autoriteiten in het land van herkomst niet actief op zoek zijn naar personen met een atheïstische overtuiging of politieke tegenstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gavami)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 18 november 2024 waarbij de minister de opvolgende asielaanvraag van eiser heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is eiser bij dit besluit opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten en terug te keren naar Iran en is hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser in stand blijft. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielprocedure
3. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de minister bij besluit van 14 april 2021 afgewezen. In dat besluit heeft de minister de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft de minister geloof gehecht aan de verklaringen van eiser over problemen met de autoriteiten na deelname aan protesten eind december 2017 en over de politieke activiteiten van zijn moeder. De vrees van eiser voor vervolging in vluchtelingerechtelijke zin bij terugkeer naar Iran heeft de minister niet aannemelijk geacht omdat eiser met zijn verklaringen niet heeft aangetoond dat er een reële kans is dat hij zal worden aangehouden voor deelname aan de protesten of op andere wijze te vrezen heeft voor Iraanse autoriteiten. Ook een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran was volgens de minister niet aan de orde. Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege deelname aan een demonstratie in Nederland en/of activiteiten op social media en/of als bekende sporter in de verhoogde of negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan en hij om die reden te vrezen heeft.
3.1.
Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 29 september 2021 [1] ongegrond verklaard. Samengevat weergegeven oordeelde de rechtbank dat de minister zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de problemen in Iran als gevolg van deelname aan een demonstratie in december 2017 in de negatieve aandacht staat van de Iraanse autoriteiten en als tegenstander van het regime in de gaten werd gehouden. Ook had de minister terecht opgemerkt dat uit eisers verklaringen blijkt dat zijn moeder al jaren politiek actief is en eiser vanwege die activiteiten nooit problemen met de Iraanse autoriteiten heeft gehad, terwijl deze activiteiten ook geen aanleiding zijn geweest voor eiser om Iran te verlaten. Verder had de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn deelname aan een demonstratie tegen het Iraanse regime in Nederland in april 2019 en zijn activiteiten op social media in de verhoogde belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. De minister had volgens de rechtbank dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat en het daarom reëel en voorzienbaar is dat hij bij terugkeer naar Iran zal worden gearresteerd. Het feit dat eiser in Nederland verblijft en hij hier een asielaanvraag heeft ingediend, is daarvoor onvoldoende. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is volgens partijen ongegrond verklaard. [2]
Huidige asielprocedure
Reden van de opvolgende asielaanvraag
4. Aan het indienen van een opvolgende asielaanvraag legt eiser blijkens het formulier M35-O het volgende ten grondslag. Er is sprake van een verandering in geloofsovertuiging. Na zijn eerdere asielprocedure is eiser atheïst geworden. Als eiser moet terugkeren naar Iran wil hij zijn atheïstische overtuiging daar uiten. Eiser vreest als gevolg daarvan voor vervolging door de autoriteiten. Daarbij wijst eiser erop dat atheïsten in Iran harder worden gestraft dan afvalligen. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag voegt eiser hieraan toe dat zijn appartement in Iran door de autoriteiten in beslag is genomen. Eiser overlegt hiervan een brief afkomstig van het Iraanse ministerie van Justitie. Eiser vermoedt dat de inbeslagname te maken heeft met zijn deelname, samen met zijn moeder, aan demonstraties in Nederland (in 2022 en 2023) en kritische uitingen (als monarchist) op social media gericht tegen de Iraanse autoriteiten. Daarbij wijst eiser er nog op dat zijn moeder (in Nederland) politiek actief is tegen de Iraanse regering via uitzendingen op een tv-kanaal. Eiser komt uit een bekende familie, zo benadrukt hij. Eiser overlegt verder nog screenshots van social media en foto’s van demonstraties.
Bestreden besluitvorming
5. De minister acht de verklaringen over de asielmotieven (1) identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) atheïsme en (3) deelname aan demonstraties in Nederland, posts op social media en activiteiten van moeder geloofwaardig. Van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling is volgens de minister om de volgende redenen echter niet gebleken.
Over het zijn van aanhanger van de constitutionele monarchie, de deelname aan drie demonstraties in Nederland en het (af en toe) plaatsen van politieke uitingen op social media stelt de minister zich op het standpunt dat dat onvoldoende is om te spreken van politiek actief zijn. Eiser heeft niet aangetoond structureel politiek actief te zijn. Daarbij is het volgens de minister opmerkelijk dat eisers Instagram-account is afgesloten voor niet-volgers en eiser op Facebook vooral berichten over sport plaatst.
Verder wijst de minister erop dat tijdens de vorige procedure is geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt te moeten vrezen voor vervolging door de autoriteiten vanwege deelname aan protesten in Iran of de activiteiten van zijn moeder. Eiser maakt niet aannemelijk dat hij vanwege zijn atheïstische overtuiging, deelname aan demonstraties en online uitingen over de situatie in Iran nu wel in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan. Allereerst wijst de minister in dit verband op de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het landenbeleid Iran van 23 januari 2024 over de risico’s van afwending van de islam, het niet praktiseren van de islam en het niet deelnemen aan religieuze activiteiten en voorschriften. Eiser is nooit islamitisch geweest. Tot zijn vertrek naar Nederland heeft eiser als zodanig zonder grote problemen in Iran kunnen leven. Ten tweede komt uit de verklaringen van eiser over hoe hij het atheïsme in Nederland uit, niet het beeld naar voren van iemand die dat op actieve wijze doet. Eiser verdiept zich in de wetenschap, leest artikelen en is lid van ‘[naam vereniging]’. Eiser verklaart het atheïsme te uiten door middel van woorden en daden, door een goed mens te zijn en zich te houden aan de wetten en regels. Dat eiser zich als atheïst uit op social media blijkt niet uit de overgelegde screenshots en onderzoek van sociale media. Eiser verklaart zich bij terugkeer naar Iran net zo te willen uiten als in Nederland. Uit eisers verklaringen volgt dus dat hij zich ook in Iran niet actief zal uiten, zodat wordt aangenomen dat in zijn geval bij terugkeer niet een onhoudbare situatie ontstaat die als daad van vervolging moet worden gekwalificeerd. [3] Dat eiser zich als atheïst in Iran aan zaken moet conformeren die tegen zijn overtuiging ingaan, maakt evenmin dat gesproken kan worden van een daad van vervolging. Mede gelet op de wijze waarop eiser het atheïsme uit, is niet gebleken dat daardoor sprake zal zijn van een ernstige schending van eisers grondrechten en dus een daad van vervolging. Van eiser kan en mag worden verwacht dat hij zich enigszins conformeert aan de geloofssituatie in Iran. Ook de indicaties met betrekking tot de risico’s vanwege atheïsme in het algemeen ambtsbericht inzake Iran van de Minister van Buitenlandse zaken van september 2023 (ambtsbericht) zijn onvoldoende om te spreken van gegronde vrees voor vervolging. Eiser heeft die risico’s niet aannemelijk gemaakt. [4] Ten derde blijkt uit de overgelegde brief van het Iraanse ministerie van Justitie volgens de minister niet de link die eiser zelf legt tussen zijn deelname aan demonstraties in Nederland en online activiteiten en de inbeslagname van zijn huis in Iran. Het niet nader onderbouwde vermoeden dat het één met het ander te maken heeft en er geen andere reden voor de inbeslagname zou zijn, is onvoldoende. Daaruit blijkt niet de gestelde vrees voor vervolging. De minister wijst de asielaanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond. [5]
Atheïsme en vrees voor vervolging bij terugkeer
6. Eiser is het niet met het bestreden besluit eens. Daartoe voert eiser aan dat de minister zich ten onrechte en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij vanwege zijn atheïstische overtuiging geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer in Iran. Zo heeft de minister bij die beoordeling volgens hem onvoldoende oog voor de mensenrechtensituatie in Iran. Ook maakt de minister volgens eiser ten onrechte geen onderscheid tussen mensen die zich van de islam hebben afgewend of daartegen onverschillig staan enerzijds en mensen zoals hij die religie en het bestaan van god niet accepteren anderzijds. Eiser betoogt dat ook onvoldoende is onderzocht of en in welke mate van hem kan worden verwacht dat hij zich in Iran, waar de islam de staatsreligie is en ook in het maatschappelijk leven overheersend is, aan de regels en gebruiken daarvan conformeert. In dit verband verwijst eiser naar de passage op pagina 14, paragraaf 5.3 onder d, van Werkinstructie 2022/3. [6] In navolging hiervan betoogt eiser dat in zijn geval niet is onderzocht of er in Iran beperkingen zijn in de wijze waarop hij zich wil uiten als atheïst en welke (sociale, wettelijke en praktische) gevolgen dat voor hem zou hebben. Eiser wijst op wat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, aangevuld bij de correcties en aanvullingen daarop, verklaart over hoe hij uiting wil geven aan zijn atheïstische overtuiging. In dit verband wijst eiser er ook op dat in paragraaf 4.3 van de werkinstructie staat dat niet altijd kan worden verwacht dat een atheïst activiteiten (heeft) verricht in het kader van zijn atheïstische overtuiging. Dat in acht nemende, betoogt eiser dat de minister onvoldoende heeft onderzocht op welke manier hij, anders dan via het verrichten van activiteiten, uiting geeft aan zijn overtuiging (en welk criterium daarbij geldt) en wat eiser in dat verband kan verwachten van de autoriteiten en zijn omgeving als hij naar Iran zou terugkeren. In het licht van het voorgaande is tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende doorgevraagd en met de correcties en aanvulling op dit punt is in het bestreden besluit volgens eiser niets gedaan. Verder verwijst eiser in dit verband nog naar paragraaf 7.3 van de werkinstructie over de beoordeling van de vrees bij terugkeer en het verlangen dat een vreemdeling zich conformeert aan de heersende normen bij terugkeer en rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [7] en deze rechtbank [8] hierover.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister op de zitting desgevraagd heeft toegelicht dat, hoewel deze niet expliciet in het bestreden besluit wordt genoemd, de beoordeling van de vrees en risico’s bij terugkeer in verband met de atheïstische overtuiging van eiser is verricht aan de hand van de werkinstructie. De minister stelt zich voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat eiser vanwege zijn atheïstische overtuiging bij terugkeer in Iran heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging.
7.1.
De werkinstructie bevat handvatten voor de beoordeling van een bekering, inclusief een bekering tot het atheïsme. Paragraaf 4 van deze werkinstructie gaat over de geloofwaardigheidsbeoordeling van een bekering tot het atheïsme. Daarin wordt ook ingegaan op de uiting van een vreemdeling van zijn atheïsme, wat van belang is voor de beoordeling of terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is. In dat verband moet gevraagd worden naar eerdere uitingen van het atheïsme in het land van herkomst en in Nederland en ook naar hoe de vreemdeling zijn atheïsme zou willen uiten bij terugkeer en waarom dit belangrijk voor hem is. Paragraaf 7.2 van deze werkinstructie gaat over de beoordeling van de vrees bij terugkeer voor een atheïst. Daarover is opgenomen dat als de bekering tot het atheïsme geloofwaardig is geacht en de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem belangrijk is om op een bepaalde wijze uiting te geven aan deze levensovertuiging en het niet kunnen uitoefenen van deze activiteiten en/of uitingen of het zich moeten conformeren aan bepaalde activiteiten/uitingen die horen bij de in zijn omgeving dominante geloofsovertuiging hem in zijn persoonlijke levenssfeer en (religieuze) identiteit raakt, niet mag worden verlangd van een vreemdeling dat hij zich terughoudend opstelt. Daarbij moet er oog zijn voor het land van herkomst en de specifieke omgeving daarbinnen en de daar geldende normen en de individuele situatie van de vreemdeling en wat een eventuele aanpassing voor hem persoonlijk zou betekenen en in hoeverre dit vereist zou zijn bij terugkeer.
7.2.
De rechtbank volgt de minister in zijn conclusie dat uit eisers verklaringen volgt dat hij in Nederland op tamelijk beperkte en passieve wijze uiting geeft aan zijn atheïstische overtuiging. Hiertoe is het volgende van belang. Eiser verklaart tijdens het gehoor opvolgende aanvraag over de wijze waarop hij uiting geeft aan zij atheïstische overtuiging dat hij op internet dingen heeft uitgezocht over atheïsme en dat hij sinds twee jaar lid is van de organisatie ‘[naam vereniging]’. Aan activiteiten van deze organisatie heeft eiser (nog) niet deelgenomen, zo verklaart hij, maar hij leest wel hun website. Ook verklaart eiser dat hij mensen probeert te overtuigen van het atheïsme omdat hij het anderen ook gunt. Op de vraag hoe het atheïsme in zijn dagelijks leven tot uiting komt antwoordt eiser dat het voor hem vanuit het oogpunt van humanisme belangrijk is om goede daden te verrichten en zich goed te gedragen tegenover anderen. Als voorbeeld noemt eiser het houden aan wetgeving en regels. Verder verklaart eiser dat hij in Iran zou gaan leven zoals hij dat hier doet, dat hij blijft geloven in zijn overtuigingen en deze niet zal ontkennen. Eiser verklaart ook op Facebook, Instagram en Twitter te posten over wetenschappers die kritisch zijn over religies zoals de islam. In de correcties en aanvullingen voegt eiser hier nog aan toe dat hij zich wil neerleggen bij wetten en regels die democratisch tot stand zijn gekomen en de orde van de maatschappij bewaken, maar als atheïst niet beperkt wil worden in zijn doen en laten en denken. Zo wil hij niet gedwongen worden om te trouwen, niet gedwongen worden om bepaalde dingen wel of niet te eten en om drank te moeten laten. Hij wil zich ook niet in contacten met mensen moeten inhouden en pretenderen dat hij ergens in gelooft. Volgens eiser is dat in Iran niet mogelijk. Hieruit heeft de minister de conclusie kunnen trekken dat eiser zijn atheïstische overtuiging op weinig actieve wijze uit. Dat atheïsme volgens eiser iets is wat in jezelf zit en het niet zozeer gaat om het uiten van deze overtuiging, doet er niet aan af dat de minister aan de hand van eisers verklaringen moet beoordelen welke risico’s eiser bij terugkeer naar Iran loopt als atheïst zijnde en daarbij van belang is op welke wijze eiser deze overtuiging uit. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de minister eiser voldoende heeft bevraagd over de manier waarop hij nu uiting geeft aan zijn atheïstische overtuiging, hoe hij daaraan in Iran uiting wil geven en wat het gevolg daarvan zou zijn. In het gehoor opvolgende aanvraag is eiser gevraagd of hij erover heeft nagedacht hoe in Iran zou worden gereageerd op zijn atheïsme, wat er vanwege zijn atheïsme gebeurt wanneer hij zou moeten terugkeren, welke activiteiten hij verricht in het kader van het atheïsme, hoe het atheïsme in zijn dagelijks leven tot uiting komt, hoe hij zich zou uiten als atheïst als hij zou terugkeren naar Iran en of het bij de Iraanse autoriteiten bekend kan zijn dat hij atheïst is. Met deze vragen is eiser ruimer bevraagd over zijn atheïstische overtuiging en de manier waarop hij daaraan uiting geeft dan alleen in relatie tot activiteiten die hij in dit verband zou verrichten. Bovendien boden deze vragen voldoende opening voor eiser om te verklaren over de wijze waarop hij zijn atheïstische overtuiging in zijn algemeenheid uit, over de wijze waarop hij deze overtuiging in Iran zou willen gaan uiten en wat hij in dat geval van zijn omgeving en de Iraanse autoriteiten te verwachten heeft. Daar komt nog bij dat eiser via de correcties en aanvullingen op dit gehoor terugkomt op zijn verklaringen, deze in beperkte mate aanvult en niet van die gelegenheid gebruik maakt om nog te verklaren wat hij hierover had willen verklaren, maar eerder niet heeft gedaan. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
7.3.
Eiser verklaart dat hij zich in Iran wil uiten zoals hij dat nu in Nederland doet. De minister stelt zich op goede gronden en, mede onder verwijzing naar landeninformatie, voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, met de tamelijk beperkte en passieve wijze waarop hij zijn atheïstische overtuiging volgens zijn eigen verklaringen tot uiting brengt, heeft te vrezen voor vluchtelingrechtelijke vervolging in Iran of een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister wijst hierbij terecht op het ambtsbericht en de brief van 23 januari 2024, opgesteld naar aanleiding van het ambtsbericht, en waaruit volgt dat gelet op de seculariseringstendens in Iran iemand die zich heeft afgewend van de islam niet op voorhand in de problemen komt, dat iemand zich in woord en gebaar kan onthouden van gelovig gedrag en dat het voor de vraag of iemand problemen te verwachten heeft doorslaggevend is hoe iemand zijn geloofsovertuiging uitdraagt en of iemand voor een andere geloofsovertuiging evangeliseert dan wel of iemand het andere geloof dan wel het atheïsme voor zich houdt en een laag profiel heeft. Over de wijze waarop eiser zijn atheïstische overtuiging uit, concludeert de minister niet ten onrechte dat eiser zich op dusdanig beperkte wijze als atheïst profileert, en eigenlijk vooral de wens uit zich bij terugkeer seculier te willen gedragen, dat het niet voorzienbaar is dat hij daarmee de (negatieve) aandacht op zich vestigt. Over de verklaring van eiser dat hij anderen probeert te overtuigen van het atheïsme en de betekenis van die verklaring in de risicobeoordeling, stelt de minister zich op de zitting desgevraagd op het standpunt dat hij uit eisers verklaringen afleidt dat dat iets is wat hij nu doet, maar dat hij niet specifiek benoemt dat hij dat ook in Iran zou willen gaan doen. Eiser betoogt niet dat dit een onjuiste lezing is van zijn verklaring. Het voorgaande betekent dat de minister niet van eiser verlangt (en hoeft te verlangen) dat hij zich terughoudend opstelt in het uiten van zijn overtuiging. Ook als eiser zich wel enigszins terughoudend zou moeten opstellen, is vanwege de tamelijk passieve en naar binnen gerichte wijze waarop eiser zijn overtuiging uitdraagt, niet gebleken dat dat zo’n wezenlijke gevolgen heeft voor zijn persoonlijke levenssfeer of identiteit dat dat niet van hem zou mogen worden verwacht. Eiser onderbouwt ook niet nader wat hij zou moeten laten en waarin hij zou worden beperkt in het uiten van zijn atheïstische overtuiging als hij zou moeten terugkeren naar Iran, dat voor hem voor de het belijden van zijn overtuiging wel van groot belang is. Het beroep van eiser op de zitting op de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024 [9] kan gelet op het voorgaande niet slagen. Anders dan in die zaak aan de orde was, verklaart eiser niet dat hij zijn atheïstische overtuiging niet zal uiten bij teugkeer in Iran uit vrees voor de autoriteiten en hij zich om die reden terughoudend zou opstellen. Dat eiser dat niet heeft verklaard omdat hij hierover onvoldoende is bevraagd, volgt de rechtbank – mede gelet op het oordeel in 7.2 – niet.
In navolging van het voorgaande, mag de minister bovendien van eiser verlangen dat hij zich ter voorkoming van eventuele problemen enigszins conformeert aan de heersende (islamitische) gebruiken en tradities in Iran en stelt de minister zich op goede gronden op het standpunt dat dat – mede gelet op de wijze waarop eiser uiting geeft aan zijn atheïstische overtuiging – geen daad van vervolging oplevert. Dat heeft de minister ook voldoende onderzocht. Uit het ambtsbericht en de brief van 23 januari 2024 volgt bovendien dat er geen maatschappelijke druk is om islamitische rituelen te volgen en dat iemand die niet deelneemt aan religieuze activiteiten en voorschriften en de islam niet praktiseert, doorgaans geen problemen zal ondervinden. Daarbij mag de minister ook relevant achten dat eiser, komend uit een deels seculiere, niet praktiserende familie, eerder in Iran een leven leidde waarbij hij zich niet of nauwelijks conformeerde aan islamitische regels, gebruiken en rituelen en zich bij familie en vrienden kritisch over de islam uitliet. Eiser heeft als gevolg daarvan destijds geen wezenlijke problemen ondervonden vanuit de autoriteiten of zijn sociale omgeving. Eiser zet daar geen informatie tegenover waaruit volgt dat de informatie waarop de minister zich baseert niet juist of achterhaald is en licht ook niet nader toe wat hij zou moeten doen om te voorkomen dat hij de negatieve aandacht op zich vestigt dat niet van hem zou kunnen worden verlangd. Anders dan eiser betoogt, geeft minister bij het voorgaande voldoende blijk van het onderscheid dat in zijn algemeenheid bestaat tussen afvalligen en atheïsten. Het gaat uiteindelijk om de individuele situatie van eiser, aan de hand van eisers eigen verklaringen, en die heeft de minister beoordeeld.
Politieke overtuiging en negatieve aandacht van de autoriteiten
8. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft onderzocht welke politieke overtuiging hij heeft en of van hem (ook) in dat verband bij terugkeer terughoudendheid kan worden verwacht. Zowel tijdens de eerdere procedure als tijdens de onderhavige procedure heeft eiser aangetoond politieke activiteiten te hebben verricht. De minister bestrijdt dat ook niet. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag is eiser gevraagd of hij nog andere activiteiten op politiek gebied verricht, maar is hij niet bevraagd over zijn politieke overtuiging en het belang daarvan in zijn leven.
9. Op de zitting verduidelijkt de minister dat zijn standpunt op dit punt inhoudt dat het geloofwaardig is dat eiser een politieke mening heeft, hij tegen het regime in Iran is en hij politieke activiteiten verricht. Onder verwijzing naar de beoordeling van eisers politieke activiteiten ten tijde van de vorige procedure, stelt de minister zich op het standpunt dat de aard en de intensiteit van eisers nieuwe politieke activiteiten niet zodanig zijn (gewijzigd) dat hij eisers vrees bij terugkeer vanwege zijn politieke overtuiging nu anders inschat.
10. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. In de eerdere procedure is vast komen te staan dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn politieke activiteiten destijds, namelijk een deelname aan één demonstratie tegen het Iraanse regime en activiteiten op social media, in de verhoogde belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. Dat neemt de minister terecht als uitgangspunt voor de beoordeling van de vrees die eiser in dit verband stelt te hebben. Daar komt nu bij dat eiser twee keer vaker aan een demonstratie heeft deelgenomen en op (een afgeschermd) social media heeft gepost. De minister stelt zich op goede gronden op het standpunt dat daarmee niet is gebleken dat het gewicht en de intensiteit van de politieke activiteiten van eiser zodanig zijn gewijzigd dat er nu wel een reden zou zijn om aan te nemen dat eiser vanwege zijn politieke overtuiging een risico loopt in Iran omdat hij om die reden in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten zou staan. Dat, zoals eiser op de zitting stelt, de politieke situatie in Iran ten opzichte van de vorige procedure zodanig is gewijzigd dat hij met dezelfde activiteiten, of wellicht minder activiteiten, wel gevaar zou lopen bij terugkeer, heeft eiser niet nader onderbouwd.
Risico bij terugkeer op het vliegveld
11. Eiser voert aan dat de minister zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat zijn terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging en geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM oplevert. Mede onder verwijzing naar wat in het informatiebericht staat beschreven over het risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen en de uitspraak van deze rechtbank van 18 september 2023 [10] , betoogt eiser dat het gelet op de volgende omstandigheden, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk is dat hij bij terugkeer in Iran een risico loopt: atheïstische overtuiging, terugkerende asielzoeker, bekend persoon, eerder met de autoriteiten te maken gehad, terugkeer op een laissez-passer vanwege een verlopen paspoort, verblijf van ruim zes jaar in Nederland, deelname aan demonstraties in Nederland, actief op social media en de inbeslagname van zijn huis door de Iraanse autoriteiten vanwege afwezigheid uit Iran en anti-regime activiteiten in Nederland. Het ambtsbericht biedt geen aanknopingspunten voor de vaststelling dat naar Iran terugkerende Iraanse asielzoekers geen problemen hebben te verwachten, aldus eiser.
12. Het informatiebericht gaat over het beoordelen van het risico bij terugkeer voor vreemdelingen uit Iran die afvalligheid, atheïsme of bekering tot het christendom (of andere overtuiging) ten grondslag hebben gelegd aan hun aanvraag en die niet aannemelijk hebben gemaakt hun afvalligheid actief te (willen) uiten dan wel uitdragen op zo’n wijze dat (het aannemelijk is dat) zij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staan. Zoals volgt uit dit informatiebericht bestaat er een onderscheid tussen het onderzoek door de minister naar en de beoordeling van enerzijds de situatie zoals die is bij terugkeer van de vreemdeling in Iran (los van de mogelijke ondervraging op de luchthaven) en anderzijds de situatie bij terugkeer op het vliegveld vanwege eventuele ondervraging door de Iraanse autoriteiten waarbij alsnog problemen kunnen ontstaan vanwege de houding van de vreemdeling tegenover de islam. Het onderzoek en de beoordeling van de eerste situatie vindt in de besluitvorming eerst plaats. Daarna wordt beoordeeld of de vreemdeling een risico loopt bij terugkeer vanwege de situatie op de luchthaven. De beoordeling van het individuele risico bij terugkeer vanwege de situatie op de luchthaven gebeurt via de in het informatiebericht beschreven drie stappen.
12.1.
Het ambtsbericht geeft in paragraaf 5 informatie over problemen voor terugkeerders bij aankomst in Iran. Hieruit volgt onder andere dat niet iedere Iraniër die terugkeert door de Iraanse autoriteiten wordt ondervraagd. Wel valt het op wanneer iemand op een laissez-passer terugreist naar Iran en bestaat er in zo’n geval een groot risico dat de autoriteiten de terugkeerder bij aankomst ondervragen over het verblijf in het buitenland. Hoewel religieuze achtergrond bij terugkeer op zichzelf geen rol lijkt te spelen, kan het gebeuren dat de autoriteiten de terugkeerder bevragen over zijn of haar religie. Ook kan de reden dat iemand Iran heeft verlaten bij terugkeer een rol spelen. Terugkeer na een onsuccesvolle asielaanvraag in het buitenland kan, als de autoriteiten daarvan op de hoogte zijn, het risico dat iemand in de problemen komt bij terugkeer aanzienlijk verhogen. Zo kunnen zij worden ondervraagd over de reden voor de asielaanvraag en of zij politieke of religieuze activiteiten hebben ondernomen. Daarbij zal verblijf in het buitenland voor langere tijd direct opvallen en is het risico groot dat de terugkeerder wordt ondervraagd over dat verblijf. Het is vanwege een gebrek aan informatie onduidelijk of de terugkeerder bij terugkeer een verklaring moet ondertekenen om te bevestigen dat hij of zij de islam nog aanhangt. Wel zou een terugkeerder een formulier moeten ondertekenen waarmee de terugkeerder verklaart het Iraanse staatsburgerschap te hebben en dit respecteert. Verder lopen teruggekeerde asielzoekers het risico om te worden gemonitord door de Iraanse autoriteiten. Voor hoe lang en hoe intensief dat gebeurt, is niet bekend. Het is verder niet uit te sluiten dat, wanneer een bekeerling om andere redenen dan een bekering tot het christendom wordt gemonitord na terugkeer in Iran, die persoon gedurende die monitoring een bekering tot het christendom wordt toegedicht. De bagage van terugkeerders wordt bij aankomst op het vliegveld altijd gecontroleerd door de autoriteiten. Het komt voor dat terugkeerders die na aankomst op het vliegveld zijn toegelaten tot Iran, later alsnog strafrechtelijk worden vervolgd door de Iraanse autoriteiten. Ook komen in toenemende mate berichten naar buiten waaruit blijkt dat personen onder druk worden gezet om bij terugkeer wachtwoorden van sociale media-accounts te geven.
13. Op de zitting verduidelijkt de minister dat zijn standpunt hierover op die manier moet worden gelezen dat eiser met zijn profiel het risico loopt bij terugkeer te worden ondervraagd op het vliegveld (over zijn verblijf in het buitenland). Zo moet eiser op een laissez-passer terugkeren naar Iran na een verblijf van meer dan zes jaar in Nederland. Aan de hand van de stappen genoemd in het informatiebericht is beoordeeld wat een confrontatie met de autoriteiten bij aankomst voor eiser betekent. Dit volgt uit het bestreden besluit. Dat eiser tijdens een ondervraging mogelijk moet verklaren dat hij moslim is en daartoe een verklaring moet ondertekenen, levert voor eiser, die zijn overtuiging niet actief uitdraagt, volgens de minister geen daad van vervolging op. Dat is geen ontoelaatbare aantasting van zijn godsdienstvrijheid. Omdat eiser zijn atheïstische overtuiging niet actief uitdraagt, is er, bij ondertekening van de verklaring, volgens de minister verder geen reden om aan te nemen dat hem later alsnog een atheïstische overtuiging wordt toegedicht, ook niet als eiser in de gaten zou worden gehouden door de autoriteiten. Uit eisers verklaringen volgt dat hij zich vooral seculier wil gaan uiten.
14. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt voldoende deugdelijk en inzichtelijk is gemotiveerd. In het bestreden besluit wordt, onder verwijzing naar het informatiebericht, geconcludeerd dat, omdat uit eisers verklaringen blijkt dat hij zijn atheïstische overtuiging niet actief uit en deze in Iran ook niet actief zal uiten, in eisers geval het enkele ondertekenen van een verklaring dat hij moslim is geen daad van vervolging zou opleveren. De minister heeft in de besluitvorming en met de toelichting ter zitting de beoordeling die het informatiebericht voorschrijft toegepast op de casus van eiser.
14.1.
Niet in geschil is dat een aanzienlijk risico bestaat dat eiser bij aankomst op het vliegveld in Iran wordt ondervraagd door de autoriteiten en dat de minister uitgaat van de situatie dat daarvan sprake zal zijn. De vraag is vervolgens, zo begrijpt de rechtbank, of eiser vanwege zijn atheïstische overtuiging en/of politieke overtuiging, waarvan gelet op het oordeel onder 7.3 en 10 op zichzelf niet is gebleken dat eiser in verband daarmee een risico loopt bij terugkeer naar Iran, dan alsnog te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten. De minister stelt zich op goede gronden op het standpunt dat dat hier niet het geval is. Zoals volgt uit 7.2 neemt de minister terecht als uitgangspunt dat eiser zijn atheïstische overtuiging in Nederland op terughoudende wijze uit. Eiser verklaart dat hij zijn overtuiging in Iran op eenzelfde wijze wil uiten. De minister neemt gelet daarop op goede gronden het standpunt in dat het dan in beginsel niet aannemelijk is dat eiser in het geval van een ondervraging door de Iraanse autoriteiten op de luchthaven zal verklaren dat hij een atheïstische overtuiging heeft en zijn overtuiging op die manier alsnog aan het licht komt. De minister wijst er daarbij terecht op dat voor zover van eiser in een voorkomend geval wordt verwacht dat hij een formulier ondertekent een bepaalde mate van terughoudendheid wordt verlangd van eiser, dit geen ontoelaatbare aantasting is van het recht op godsdienstvrijheid en daarmee geen daad van vervolging oplevert. Onder die omstandigheden mag de minister het ook onaannemelijk achten dat eiser later eventueel alsnog de negatieve aandacht op zich zou vestigen mocht hij na zijn inreis door de autoriteiten worden gevolgd of gemonitord. Gelet op de intensiteit van eisers politieke activiteiten leidt dat, en ook de overige omstandigheden waarop eiser wijst, niet tot een ander oordeel voor wat betreft het risico dat eiser bij terugkeer op het vliegveld in Iran loopt.

Conclusie en gevolgen

15. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.6042 (niet gepubliceerd).
2.De uitspraak op het hoger beroep bevindt zich niet in het dossier en is ook niet gepubliceerd.
3.De minister verwijst naar Informatiebericht 2023/25 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen (informatiebericht).
4.De minister verwijst naar het informatiebericht.
5.Onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen van 30 december 2019 (werkinstructie).
7.ABRvS 23 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1795, ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94.
8.Rb Den Haag, zittingsplaats ’s-Gravenhage, 17 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16092.