202100282/1/V2.
Datum uitspraak: 23 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 december 2020 in zaak nr. NL18.16196 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2018, aangevuld bij besluit van 13 maart 2020, heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 24 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling is Palestijnse en afkomstig uit Ramallah, op de Westelijke Jordaanoever. Aan haar asielaanvraag heeft zij onder andere ten grondslag gelegd dat zij sinds enige tijd afvallig is geworden van de islam en dat zij heeft besloten om atheïst te worden. De staatssecretaris heeft haar hierover aanvullend gehoord in januari 2020 en heeft haar afvalligheid en atheïsme geloofwaardig geacht. Het hoger beroep gaat onder andere over de vraag of zij, als gevolg daarvan, problemen zal ondervinden bij terugkeer.
2. In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling nader uiteengezet hoe de staatssecretaris afvalligheid en atheïsme als asielmotieven op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid moet onderzoeken en beoordelen. Dat is ook relevant voor deze zaak en heeft tot gevolg dat de rechtbankuitspraak moet worden vernietigd. De staatssecretaris heeft namelijk de door de vreemdeling gestelde afvalligheid en atheïstische geloofsovertuiging geloofwaardig geacht, maar heeft vervolgens het onderzoek en de beoordeling niet verricht op de hiervoor bedoelde wijze. Hij heeft door de vreemdeling slechts te vragen hoe zij haar atheïsme bij terugkeer feitelijk gaat uiten, niet daadwerkelijk onderzocht hoe zij haar religie bij terugkeer zou willen uiten en of dat zonder terughoudendheid te betrachten mogelijk is (zie ook de uitspraak van 10 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2667). Evenmin heeft hij bij zijn beoordeling de wijze waarop de vreemdeling nu in Nederland haar religie uit betrokken. Gelet hierop moet de staatssecretaris opnieuw onderzoeken en beoordelen of de vreemdeling bij terugkeer wegens haar geloofsovertuiging een risico loopt. 3. Het hoger beroep leidt voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 27 augustus 2018, aangevuld bij besluit van 13 maart 2020, wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 24 december 2020 in zaak nr. NL18.16196;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 27 augustus 2018, aangevuld bij besluit van 13 maart 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022
802-984