ECLI:NL:RBDHA:2025:5482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/15344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Iraanse nationaliteit die een aanvraag om uitstel van vertrek had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag eerder afgewezen, en het beroep van eiser tegen deze afwijzing werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan de eisen van de eerdere uitspraak van 12 januari 2024, waarin werd gesteld dat het Bureau Medische Advisering (BMA) de ADL-zelfstandigheid van eiser had moeten beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het BMA-advies niet inzichtelijk was en dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de zelfverwaarlozing van eiser niet leidde tot een medische noodsituatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/15344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] .
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 3 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Op 12 december 2024 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Het onderzoek is op de zitting geschorst om de minister schriftelijk te laten reageren op eisers verzoek om schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn. Op 20 december 2024 heeft de minister van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Op 27 januari 2025 heeft eiser hierop gereageerd. De rechtbank heeft daarna op 31 januari 2025 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op [geboortedatum] geboren en heeft de Iraanse nationaliteit.
2.1.
Op 10 juli 2022 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend. Het BMA [2] heeft op 29 september 2022 een medisch advies uitgebracht. Hieruit volgt dat eiser gediagnosticeerd is met PTSS [3] en chronische hepatitis C. Eiser staat voor de PTSS (tijdelijk) onder behandeling van een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Bij het staken van medicatie en begeleiding door psycholoog en psychiater verwacht het BMA dat eiser meer psychiatrische klachten (angst, stress, concentratieproblemen, paniekaanvallen, herbelevingen, hyperarousal en slaapstoornissen) zal ontwikkelen en in een toestand zal geraken waarin hij verkeerde toen hij nog niet goed ingesteld was op medicatie/behandeling. Op de vraag of het uitblijven van de behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, heeft de BMA-arts geantwoord dat hiervan geen sprake is. Volgens het advies kan eiser reizen en er zijn geen aanwijzingen dat medische voorziening voor, tijdens en direct na de reis noodzakelijk is. Het BMA concludeert dat behandeling mogelijk is in het land van herkomst en noemt hieromtrent een viertal brondocumenten. Tot slot is in het advies ingegaan op medicatie.
2.2.
De minister heeft op 3 oktober 2022 het primaire besluit genomen en de aanvraag van eiser afgewezen. De minister heeft het hiervoor onder 2.1. genoemde BMA-advies aan dat besluit ten grondslag gelegd. Tegen dit besluit heeft eiser op 5 oktober 2022 bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit van 23 februari 2023 heeft de minister het door eiser ingediende bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 6 maart 2023 beroep ingesteld. [4] Vervolgens heeft het BMA op 8 september 2023 een nieuw medisch advies uitgebracht.
2.4.
Bij uitspraak van 12 januari 2024 [5] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiser ingediende beroep gegrond verklaard en daartoe, onder meer, het volgende geoordeeld:
“(…)
7.3
Het BMA-protocol bevat onder meer de volgende operationele definitie van een medische noodsituatie: "Het achterwege blijven van de medische behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn leiden tot betrokkenes overlijden, een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid […] of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen […]." Die definitie kent dus drie te onderscheiden elementen, waarvan verlies van ADL-zelfstandigheid er één is. De rechtbank overweegt dat het BMA niet in alle gevallen gehouden is ieder element van de operationele definitie in het Protocol afzonderlijk te benoemen en te motiveren. In dit geval is echter een brief van eisers psychiater ingebracht, waarin deze uitdrukkelijk vermeldt dat, als eiser niet op tijd zijn medicatie krijgt, daarvan al binnen één of twee weken effect merkbaar is doordat eiser zich afsluit van contact, niet meer op tijd zijn boodschappen doet en zich terugtrekt in zijn kamer, wat naar verwachting van de psychiater leidt tot onvoldoende zelfzorg en forse zelfverwaarlozing. Nu deze aspecten, die raken aan de ADL-zelfstandigheid van eiser, zo nadrukkelijk naar voren worden gebracht van de kant van zijn behandelaar, en het BMA niettemin niet kenbaar die ADL-zelfstandigheid heeft beoordeeld, is het advies op dit punt niet inzichtelijk. Het advies van 8 september 2023 geeft dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.”
De rechtbank heeft de minister opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De minister diende te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5.
Vervolgens heeft het BMA op 27 juni 2024 opnieuw een medisch advies uitgebracht, waarin onder andere het volgende staat beschreven:
“(…)
Uit de informatie verkregen van de gemachtigde behandelaars komt naar voren dat betrokkene bekend is met:
-
Posttraumatische stressstoornis (PTSS): betrokkene heeft klachten van angst, stress, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, paniekaanvallen, herbelevingen met dissociëren van traumatische gebeurtenissen zowel overdag als ’s nachts, hyperarousal, in- en doorslaapproblemen, gebrek aan eetlust, vermijding van zaken die met de reden van vlucht te maken hebben.
Door concentratieproblemen en vergeetachtigheid lukt het betrokkene soms niet om op tijd medicatie bij te bestellen dan wel af te halen in de apotheek waardoor hij dan 1 tot 2 weken zonder medicatie zit. Betrokkene sluit zich dan af van contact, trekt zich terug in zijn kamer. Hij doet dan niet meer op tijd boodschappen en vergeet voor zichzelf te koken. Hij eet dan nauwelijks nog, heeft geen trek en vergeet ook om te eten. De zelfzorg (wassen, aankleden, onderhoud van kleding, bed en kamer) is dan meteen ook ernstig onvoldoende. Er is sprake van forse zelfverwaarlozing.(…)
Echter bijstress en bij chaosis betrokkene altijd gevoelig voor zelfverwaarlozing/verlies van overzicht en controle. De mate waarin is afhankelijk van de mate van de stress/chaos.
Bij betrokkene komt verlies van overzicht doorstresseerst enmethadongebruikis zijnverkeerde coping om dit probleemop te lossen.
(…)
-
Uitblijven van behandeling voor PTSS kan leiden tot verergering van de klachten zoals angst, stress, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, paniekaanvallen, herbelevingen met dissociëren van traumatische gebeurtenissen, hyperarousal, in- en doorslaapproblemen. Het is hinderlijk met niet levensbedreigend.
(…)
-
Bij uitblijven van de genoemde behandeling voor PTSS verwacht ikgeenmedische noodsituatie binnen deze termijn. Zie voor de toelichting het antwoord op vraag 3.
Direct na de reis: Begeleider zal betrokkene kunnen overdragen aan een psychiater in het land van herkomst/terugplaatsing. Beoordeling moet plaatsvinden omdat betrokkene bij stress/bij chaos altijd gevoelig is voor zelfverwaarlozing/verlies van overzicht en controle. De mate waarin is afhankelijk van de mate van de stress/chaos.
2.6.
Op 23 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.7.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

ADL-zelfstandigheid en medische noodsituatie
3. Eiser betoogt dat in het bestreden besluit op geen enkele wijze is ingegaan op de mogelijkheid van het (vrijwel) volledig verlies van ADL [6] -zelfstandigheid. Het BMA-advies is daardoor onvolledig en voldoet niet aan de eisen die aan een deskundigenrapportage moeten worden gesteld.
3.1.
Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [7] is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
3.3.
Onder een medische noodsituatie wordt verstaan de situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. [8] Uit het BMA-protocol volgt dat het BMA dit in de praktijk als volgt operationaliseert: “
Het achterwege blijven van de medische behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid, binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden, leiden tot overlijden van een betrokkene, een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven) of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van de Wet verplichte ggz (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd).” Deze wijze van beoordeling is onderschreven door de hoogste bestuursrechter. [9]
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister met het op 27 juni 2024 gedateerde BMA-advies niet met inachtneming van de uitspraak van 12 januari 2024 heeft beslist. In die uitspraak is overwogen dat het BMA niet kenbaar de ADL-zelfstandigheid heeft beoordeeld, waar dat in dit specifieke geval wel diende te gebeuren. In voornoemd BMA-advies wordt erkend dat eiser door concentratieproblemen en vergeetachtigheid niet altijd beschikt over medicatie en dat dit leidt tot forse zelfverwaarlozing. Ook wordt door de BMA-arts erkend dat de zelfzorg dan ook meteen ernstig onvoldoende is. Anders dan de minister meent, heeft de BMA-arts echter niet uiteengezet waarom deze forse zelfverwaarlozing niet leidt tot (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid in de zin van een medische noodsituatie. De algemene conclusie in het BMA-advies dat het uitblijven van behandeling voor PTSS hinderlijk is, maar niet levensbedreigend en dat daarom geen medische noodsituatie wordt verwacht, maakt dat oordeel niet anders. De beroepsgrond slaagt.
Fysieke overdracht
4. Verder voert eiser aan dat de BMA-arts geen medische noodsituatie verwacht, maar desondanks wel een reisvoorwaarde heeft geadviseerd. Dit betekent wel degelijk dat een medische noodsituatie op korte termijn niet wordt uitgesloten bij terugkeer naar Iran, aldus eiser.
4.1.
Blijkens het BMA-advies is een fysieke overdracht van eiser aan een psychiater in Iran geadviseerd ter voorkoming van zelfverwaarlozing. De minister wordt gevolgd in het standpunt dat een dergelijk advies niet gelijk staat aan de vraag of bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. Eiser heeft ter zitting een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst het verzoek toe en motiveert dat als volgt.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk twee jaar is. Hiervan geldt een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. [10] Als die termijn van twee jaar ten tijde van de uitspraak van de rechtbank is overschreden, dient de rechtbank schadevergoeding toe te kennen. De omstandigheid dat eventueel hoger beroep kan worden ingesteld, doet, anders dan de minister heeft aangevoerd, hier niet aan af.
5.2.
Het bezwaarschrift in deze zaak dateert van 5 oktober 2022. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat in deze zaak een andere redelijke termijn gerechtvaardigd is. De redelijke termijn eindigde daarom op 5 oktober 2024. Gerekend vanaf deze datum tot aan deze uitspraak van de rechtbank is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van een half jaar. Nu onderhavige procedure na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter is voorgelegd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. De rechtbank rekent de overschrijding van de redelijke termijn daarom volledig toe aan de minister.
5.3.
Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat voor elk half jaar (of een gedeelte daarvan) dat de redelijke termijn is overschreden een vergoeding van € 500,- wordt toegekend. De minister wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van € 500,- aan eiser voor de door hem geleden immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Gelet op wat hiervoor onder 3.4. is geoordeeld, is het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil definitief te beslechten en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond:
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is op 2 april 2025 gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Bureau Medische Advisering.
3.Posttraumatische stressstoornis.
4.AWB 23/2409.
6.Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie paragraaf A3/7.1.3 van de Vc 2000.
9.Zie de Afdelingsuitspraak van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4789, r.o. 5.1.
10.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.3 en de Afdelingsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2562, r.o. 7.2.