ECLI:NL:RBDHA:2025:5303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7069 en NL25.7071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Russische eisers niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Russische eisers, die op 27 september 2024 asiel hebben aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Estland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar hebben zich afgemeld voor de zitting op 27 maart 2025. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat Estland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. De eisers hebben weliswaar aangegeven dat zij vrezen voor indirect refoulement en dat zij in Estland niet goed behandeld zijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze claims niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de eisers krijgen geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.7069 en NL25.7071

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], eisers

V-nummers: [V-nummer 1], [V-nummer 2],
Mede namens de minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3],
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.A.G. Lokkers).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 13 februari 2025 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen omdat Estland verantwoordelijk is voor die aanvragen.
Eiser hebben daartegen afzonderlijk beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eisers en hun gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1976 en [datum 2] 1987 en hebben de Russische nationaliteit. Eisers hebben op 27 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Estland een verzoek om terug/overname van eisers gedaan. Estland heeft deze verzoeken aanvaard.
3. Eiser voeren daartegen aan dat zij in Estland niet juist zijn behandeld door de autoriteiten. In Estland is hen verteld dat hun asielaanvraag zal worden afgewezen. Eisers hebben na overdracht aan Estland dan ook niet het vertrouwen dat serieus naar hun asielaanvraag zal worden gekeken en dat zij in staat worden gesteld een rechtsmiddel in te stellen in geval van afwijzing daarvan. Eisers vrezen bij overdracht aan Estland voor indirect refoulement. Verder is een zoon van eisers in Estland mishandeld en is er sprake van discriminatie tegen Russische burgers. Eisers wijzen op een artikel van The Borgen Project van 26 augustus 2024. [3] Eisers menen dat zij voldoende hebben onderbouwd dat overdracht aan Estland getuigt van onredelijke hardheid. Verweerder heeft daarom hun asielaanvragen ten onrechte niet aan zich getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Estland zijn verdragsverplichtingen nakomt. [4] Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Estland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Estland een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest. [6] Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [7]
5. Voor zover eisers betogen dat ten aanzien van hen voor Estland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan zijn zij er niet in geslaagd dat aannemelijk te maken. Eisers hebben geen concrete stukken overgelegd waaruit zou blijken dat in Estland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Voor zover eisers menen dat zij in Estland zijn gediscrimineerd of binnen de asielprocedure zijn achtergesteld, is het aan hen om zich te wenden tot de (hogere) autoriteiten dan wel de daarvoor geëigende instanties in Estland. Ten aanzien van eisers is niet gebleken dat de autoriteiten in Estland hen bij voorkomende problemen niet zouden kunnen of willen helpen. Bovendien is van belang dat Estland met de claimakkoorden heeft gegarandeerd dat de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling zullen worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en verdragen.
6. De beroepsgrond van eisers dat sprake is van (indirect) refoulement omdat zij vrezen dat Estland hen zal uitzetten naar Rusland treft geen doel. Eisers kunnen in de Dublinprocedure geen beroep (meer) op doen op het (indirect) refoulementbeginsel wanneer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [8]
7. In het kader van het betoog van eisers dat overdracht aan Estland van een onevenredige hardheid getuigt, zijn door eisers alleen de gestelde slechte ervaringen in Estland naar voren gebracht. Deze omstandigheden zien evenwel enkel op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Estland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [9] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop en nu eisers geen andere individuele omstandigheden naar voren hebben gebracht, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2014.
3.Russian Minorities in Estonia and Latvia: Combating Discrimination.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3190.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Zoals bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018.
8.ECLI:EU:C:2023:934 en ECLI:NL:RVS:2024:2359.
9.ECLI:NL:RVS:2014:3164. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860 en 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.