Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1954, is gehuwd en woont in Nederland.
2. Verweerder heeft van de Zwitserse autoriteiten informatie ontvangen waaruit naar voren is gekomen dat eiser en zijn echtgenote meerdere bankrekeningen, waaronder valutarekeningen, bij BNP Paribas in Zwitserland hebben aangehouden. Op deze rekeningen zijn aan- en verkopen van beleggingsproducten zichtbaar. In de periode 2011 tot en met 2013 is jaarlijks een gemiddeld bedrag van € 42.500 van deze rekeningen opgenomen. De bankrekeningen bij BNP Paribas zijn in de periode van 21 oktober 2014 tot en met 28 november 2016 gesloten.
3. Verweerder heeft van de Singaporese autoriteiten informatie ontvangen waaruit naar voren is gekomen dat eiser meerdere bankrekeningen, waaronder valutarekeningen en beleggersrekeningen, bij de Standard Chartered Bank in Singapore heeft aangehouden. De rekeningen zijn in 2013 geopend. In 2013 is in totaal een bedrag van $ 685.947,69 vanaf de rekening van BNB Paribas naar een rekening van eiser bij de Standard Chartered Bank overgemaakt, dan wel op de rekening gestort.In de periode 1 januari 2013 tot 14 juli 2015 is van de rekeningen van eiser bij de Standard Chartered Bank in totaal € 579.110 (439 opnames: 13 in 2013, 106 in 2014 en 320 in 2015) aan contanten opgenomen. Op 28 augustus 2015 is verzocht om deze rekeningen te sluiten.
4. Verweerder heeft diverse keren aan eiser verzocht om informatie met betrekking tot zijn buitenlandse vermogen te verstrekken. Verweerder heeft met dagtekening 6 oktober 2017 voor de jaren 2005 tot en met 2016 een informatiebeschikking aan eiser gegeven, omdat eiser niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Deze informatiebeschikking staat - na cassatie (arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 2023) - thans onherroepelijk vast.
5. Eiser heeft op 1 april 2018 aangifte over het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1-inkomen) van € 38.187. De echtgenote heeft op dezelfde datum aangifte over het jaar 2017 gedaan naar een box 1-inkomen van € 25.515.
Eiser en de echtgenote hebben geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (het box 3-inkomen) aangegeven.
6. Verweerder heeft met betrekking tot de aangifte over het jaar 2017 diverse keren aan eiser verzocht om nadere informatie over zijn buitenlandse vermogen te verstrekken. Eiser heeft geen informatie verstrekt. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 15 december 2020 de onderhavige aanslag aan eiser opgelegd. Verweerder heeft daarbij de grondslag uit sparen en beleggen op € 649.568 (€ 46.568 correctie binnenlandse bankrekening + € 653.000 correctie buitenlands vermogen -/- € 50.000 (2 x € 25.000) heffingvrij vermogen) vastgesteld. Van voormelde grondslag heeft verweerder € 324.784 (50%) aan eiser toegerekend. Verweerder heeft de correctie van het buitenlandse vermogen geschat en heeft zich daarbij gebaseerd op een vermogen per eind 2013 van $ 685.947,67, de 439 opnames van de Singaporese bankrekeningen van in totaal € 579.110 en de gemiddelde opnames van de bankrekeningen bij BNP Paribas van € 42.500 per jaar in de jaren 2011 tot en met 2013.
Verweerder heeft het box 3-inkomen als volgt berekend:
eerste schijf:
1,630% van € 50.250 (67,000% van € 75.000) € 819
5,390% van € 24.750 (33,000% van € 75.000) € 1.334
tweede schijf:
1,630% van € 52.454 (21,000% van € 249.784) € 855
5,390% van € 197.329 (79,000% van € 249.784)
€ 10.636
Totaal box 3-inkomen € 13.644.
De verschuldigde IB/PVV bedraagt in totaal € 16.045 (€ 11.952 box 1-belasting en PVV +
€ 4.093 (30% x € 13.644) box 3-belasting). Verweerder heeft tevens een vergrijpboete van
€ 6.561 (150% van de verschuldigde box 3-belasting) opgelegd. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 380.
7. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat eiser op grond van het Kerstarresten het Besluit rechtsherstel box 3wel recht heeft op een vermindering. Verweerder heeft vervolgens bij beschikking van 10 maart 2023 de aanslag ambtshalve verminderd naar een box 3-inkomen van € 811 (0,25% spaartarief x € 324.784). De verschuldigde IB/PVV bedraagt in totaal
€ 12.195 (€ 11.952 box 1-belasting en PVV + € 243 (30% x € 811) box 3-belasting). De vergrijpboete is ambtshalve verminderd tot € 364 en de in rekening gebrachte belastingrente tot € 22.
8. Verweerder heeft na voormeld arrest van 6 oktober 2023 diverse keren aan eiser verzocht om nadere informatie over de jaren 2005 tot en met 2016 met betrekking tot zijn buitenlandse vermogen te verstrekken. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat het opgenomen vermogen van de bankrekeningen zijn besteed aan dure vakanties, etentjes en boodschappen. Eiser heeft van de bestedingen geen bewijsstukken ingebracht.
Geschil9. In geschil is of het box 3-inkomen juist is vastgesteld. Niet meer in geschil is dat de vergrijpboete moet worden vernietigd.
Beoordeling van het geschil
10. Verweerder stelt dat eiser geen enkele openheid van zaken heeft gegeven over de samenstelling en de hoogte van zijn buitenlandse vermogen en dat er nog een substantieel vermogen aanwezig moet zijn in 2017. Verweerder stelt primair dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd.
11. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Volgens vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag IB/PVV, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven.
12. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in het onderhavige geval het door verweerder vastgestelde bedrag aan niet-geheven belasting uiteindelijk na ambtshalve vermindering slechts € 243 bedraagt. De rechtbank acht het bedrag van € 243 aan niet-geheven belasting, zowel in relatieve als in absolute zin, niet aanzienlijk. Hierbij heeft de rechtbank mede in ogenschouw genomen het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een bedrag van € 715,36 aan niet-geheven belasting op zichzelf bezien niet aanzienlijk is. De stelling van verweerder ter zitting dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een aanzienlijk bedrag aan niet-geheven belasting dient te worden gekeken naar de situatie van vóór het Kerstarrest, faalt. Uit vaste jurisprudentie volgt immers dat bij die toets, zoals hiervoor onder 11 is overwogen, van de werkelijk verschuldigde belasting dient te worden uitgegaan. Dit betekent dat in het onderhavige geval van het na de ambtshalve vermindering verschuldigde bedrag aan belasting van € 243 dient te worden uitgegaan.
13. Gelet op het vorenstaande, en nu voor het jaar 2017 geen informatiebeschikking is gegeven, kan geen sprake zijn van toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Alsdan dient verweerder op grond van de normale bewijslastverdeling de hoogte van de door hem toegepaste box 3-correctie aannemelijk te maken.
14. Verweerder heeft gesteld dat eiser in eerdere jaren over buitenlandse bankrekeningen bij BNP Paribas en Standard Chartered Bank heeft beschikt en dat het binnenlandse vermogen van eiser en de echtgenote in de jaren 2011 tot en met 2017 niet substantieel is gestegen. Ook heeft verweerder gesteld dat eiser geen enkele openheid van zaken heeft gegeven over de samenstelling en hoogte van zijn vermogen. De enkele verklaring van eiser dat hij zijn buitenlandse vermogen ten tijde van het sluiten van de buitenlandse bankrekeningen in contanten heeft opgenomen en dat dit vermogen is besteed aan dure vakanties, etentjes en boodschappen, is door eiser niet met bewijsstukken onderbouwd, aldus verweerder. Verweerder gaat er derhalve van uit dat eiser in 2017 nog over uit het buitenland afkomstig vermogen moet hebben beschikt. Vervolgens heeft verweerder dit vermogen geschat op € 653.000 voor eiser en zijn echtgenote samen. Verweerder heeft daarbij het vermogen van eind 2013 van $ 685.947,67 (gebaseerd op een overmaking en een storting) als uitgangspunt genomen, alsook de 439 opnames van de Singaporese bankrekeningen van in totaal € 579.110 en de gemiddelde opnames van de bankrekeningen bij BNP Paribas van € 42.500 per jaar in de jaren 2011 tot en met 2013. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door hem aangebrachte box 3-correctie hiermee niet aannemelijk gemaakt, nu deze is gebaseerd op een schatting en een aantal aannames, waaraan onvoldoende relevante feiten en omstandigheden en recente uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd en de gedingstukken ook overigens onvoldoende inzicht geven in de hoogte van het buitenlandse vermogen op 1 januari 2017. Dit brengt mee dat de box 3-correctie dient te komen vervallen.
15. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de rentebeschikking aangevoerd. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
16. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het box 3-inkomen dient tot nihil te worden verminderd en de vergrijpboete dient te worden vernietigd.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907, wegingsfactor 1 en factor 1 voor samenhang). Daarvan wordt de helft, zijnde € 453,50, aan eiser toegerekend.