Overwegingen
1. Eiser heeft op 19 oktober 2022 op aangifte een bedrag van € 1.766 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Mini Clubman John Cooper Works All4 Chili (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 21 juli 2017.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van GB Schadebepalingen (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 7 oktober 2022 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 17 oktober 2022 opgesteld. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 54.864 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 19.924 (koerslijst X-Ray). De taxateur heeft een bedrag van € 17.534 (100% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 17.354,82) als schade aangemerkt en de handelsinkoopwaarde na schade op € 2.389 vastgesteld.
3. Eiser heeft op 25 oktober 2022 de auto voor controle getoond aan Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Van de controle is een rapport van 26 oktober 2022 opgemaakt. In dit rapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 49.587, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 19.959 (koerslijst X-Ray) en is een bedrag van € 5.843 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 4.207 (72%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op
4. Verweerder heeft met dagtekening 3 februari 2023 een bedrag van € 6.298 (€ 8.064 verschuldigde Bpm -/- € 1.766 voldane Bpm) nageheven. Verweerder is daarbij uitgegaan van voormeld rapport van DRZ.
Geschil5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
- of de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de auto juist is vastgesteld;
- of de schade tot het juiste bedrag is vastgesteld;
- of eiser op grond van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de inkoopfactuur, factuuronderdelen dan wel betalingsbewijzen van de auto moet overleggen?
- of eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.
Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond, dat DRZ geen onafhankelijke partij is, ingetrokken.
Beoordeling van het geschil
6. De beroepsgronden van eiser met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet, omdat de herleidingsmethode niet behoort tot de in de wet toegestane methodes om de vermindering van de Bpm te berekenen ter zake van de registratie van een geïmporteerde gebruikte auto.
7. Eiser stelt dat, gelet op het arrest van 22 december 2023, de historische nieuwprijs van de auto € 74.755 (€ 34.951 (netto catalogusprijs DRZ) + € 7.339 btw +
€ 32.465 bruto Bpm) bedraagt en dat dit tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot
€ 5.023 (uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 15.634), dan wel € 5.074 leidt.
8. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het taxatierapport niet kan dienen om de waarde dan wel de (omvang van de) schade van de auto te bepalen, omdat onder meer op het moment van taxatie er sprake was van essentiële gebreken aan de auto (“koplampen vervangen steunen gelijmd”) en dat de auto ten tijde van de taxatie niet geschikt was om op de openbare weg te rijden. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 terecht heeft geconcludeerd dat in dit geval de verschuldigde Bpm dient te worden berekend aan de hand van de forfaitaire tabel.Eiser heeft voor dat geval niet weersproken dat toepassing van de forfaitaire tabel leidt tot een hogere naheffingsaanslag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld.
9. Eiser heeft ter zitting gesteld dat verweerder door zijn late stellingname ter zitting over de essentiële gebreken aan de auto in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld en dat het thans voor verweerder te laat is om in deze procedure nog op de door verweerder in aanmerking genomen schade terug te komen.
10. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Het staat verweerder in beginsel vrij in de procedure voor de rechtbank ter ondersteuning van de door hem opgelegde naheffingsaanslag een ander standpunt in te nemen dan hij in de bezwaarfase heeft ingenomen. Dit is slechts anders voor zover het desbetreffende standpunt ondubbelzinnig zou zijn prijsgegeven, dan wel wordt aangevoerd onder zodanige omstandigheden, dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde.Dat doet zich thans evenwel niet voor. Uit het verweerschrift valt namelijk duidelijk op te maken dat verweerder zich er op heeft beroepen dat het taxatierapport niet kan dienen, mede omdat op het moment van taxatie er sprake was van essentiële gebreken aan de auto. Van een expliciete standpuntbepaling aan de zijde van verweerder is dan ook geen sprake. Ook anderszins valt niet in te zien dat sprake zou zijn van schending van de goede procesorde, aangezien eiser ter zitting in de gelegenheid is gesteld om zich hierover uit te laten, hetgeen eiser ook heeft gedaan.
Verzoek artikel 8:45 van de Awb
11. Nu naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de forfaitaire tabel had moeten worden toegepast, bestaat er geen aanleiding om op grond van artikel 8:45 van de Awb de inkoopfactuur, factuuronderdelen dan wel betalingsbewijzen van de auto bij eiser op te vragen. De rechtbank wijst daarom het verzoek van verweerder om toepassing van artikel 8:45 van de Awb af.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 1 maart 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van
10 februari 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiser komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.