In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, geboren in 2001 en van Guinese nationaliteit, had op 26 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 30 juni 2022 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 2 augustus 2022, waarin de rechtbank het besluit van de minister vernietigde en de minister opdroeg een nieuw besluit te nemen. De minister heeft vervolgens op 17 april 2024 een nieuw besluit genomen, waarin de asielaanvraag opnieuw werd afgewezen.
Eiser is het niet eens met dit nieuwe besluit en heeft opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 behandeld. In deze uitspraak wordt de afwijzing van de verblijfsvergunning beoordeeld aan de hand van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van familie- en gezinsleven dat beschermd wordt door artikel 8 EVRM. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging die de minister heeft gemaakt, waarbij de belangen van eiser worden afgewogen tegen het algemeen belang van de Nederlandse samenleving, niet onredelijk is.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat artikel 8 EVRM haar niet verplicht om aan eiser een vergunning te verlenen. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in dergelijke zaken, maar concludeert dat de minister niet onterecht heeft gehandeld in zijn belangenafweging.