ECLI:NL:RBDHA:2024:17428
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Harten
- S.M. Hampsink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling en de zorgplicht van ouders
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2024, wordt het beroep van eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 14 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 25 maart 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 20 augustus 2024, waar zowel eiser als zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, met name zijn recht op privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.
Eiser, geboren in 2003 in Guinee, heeft de Liberiaanse nationaliteit en is in 2019 in Nederland aangekomen. Hij heeft zijn asielaanvraag ingediend na een lange reis via verschillende landen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet adequaat heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, vooral gezien de lange wachttijd en de opgebouwde privébanden in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat er adequate opvang voor eiser in Liberia beschikbaar is, en dat de zorgplicht van de ouders niet kan worden ingeroepen zonder grondig onderzoek naar de opvangmogelijkheden.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de belangen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM.