ECLI:NL:RBDHA:2024:17428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.17009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling en de zorgplicht van ouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2024, wordt het beroep van eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 14 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 25 maart 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 20 augustus 2024, waar zowel eiser als zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, met name zijn recht op privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.

Eiser, geboren in 2003 in Guinee, heeft de Liberiaanse nationaliteit en is in 2019 in Nederland aangekomen. Hij heeft zijn asielaanvraag ingediend na een lange reis via verschillende landen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet adequaat heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, vooral gezien de lange wachttijd en de opgebouwde privébanden in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft aangetoond dat er adequate opvang voor eiser in Liberia beschikbaar is, en dat de zorgplicht van de ouders niet kan worden ingeroepen zonder grondig onderzoek naar de opvangmogelijkheden.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de belangen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 14 februari 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
3. Eiser is geboren in op [geboortedatum] 2003 in [plaats] in Guinee. Zijn ouders komen uit Liberia en eiser heeft de Liberiaanse nationaliteit. De vader van eiser is voor zijn geboorte vertrokken naar Europa en met hem heeft eiser vanuit Guinee nooit contact gehad. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat dat hij eind 2014 vanuit Guinee is vertrokken vanwege de misère en vanwege de problemen die hij daar ondervond omdat hij stotterde. Verder heeft eiser verklaard dat hij profvoetballer wilde worden en zijn vader wilde zoeken in Europa. Via Marokko, Spanje en Frankrijk is hij in 2019 in Nederland gekomen. In Nederland heeft eiser zijn vader gevonden. Op het moment van zijn asielaanvraag in Nederland was eiser minderjarig.
3.1.
De minister heeft op 3 mei 2019 besloten om eisers asielaanvraag af te wijzen als ongegrond. [2] Het tegen dat besluit door eiser ingestelde beroep is door de rechtbank gegrond verklaard. Daarbij is het besluit vernietigd en de minister is opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak [3] . De minister heeft op 7 mei 2021 besloten om de asielaanvraag opnieuw af te wijzen als ongegrond. Het beroep tegen dat besluit van 7 mei 2021 is door de rechtbank ook gegrond verklaard. In die uitspraak is het besluit van 7 mei 2021 vernietigd en de minister opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak [4] . Naar aanleiding van deze laatste uitspraak heeft de minister op 25 maart 2023 een nieuw besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. Dat is het besluit dat in deze procedure door eiser wordt bestreden.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag met het besluit van 25 maart 2023 afgewezen. Daarnaast heeft de minister ambtshalve geweigerd om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Ook is eiser geen uitstel van vertrek verleend en is aan hem een terugkeerbesluit opgelegd op grond waarvan eiser moet terugkeren naar Liberia.
Had eiser moeten worden gehoord over zijn privéleven?
5. Eiser betoogt dat de minister voorafgaand aan het voornemen ambtshalve had moeten beoordelen of er sprake was van schending van het recht op privéleven gelet op artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft ter onderbouwing van het beroep op 8 van het EVRM bij de zienswijze een groot aantal verklaringen overgelegd van verschillende personen uit het netwerk van eiser. Deze informatie had volgens eiser aanleiding moeten zijn voor de minister om een hoorzitting te houden, zodat de minister alle relevante informatie had kunnen betrekken bij de besluitvorming. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat eiser dit niet heeft gedaan.
5.1.
De rechtbank deelt dit standpunt van eiser niet. Eiser is in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt en daarin naar voren gebracht dat de minister moet ingaan op het opgebouwde privéleven van eiser in Nederland. Vervolgens heeft de minister inhoudelijk beoordeeld wat eiser naar voren heeft gebracht tijdens het aanmeldgehoor en in de zienswijze. Eiser heeft tijdens de zitting niet uit kunnen leggen op welke wijze hij in een hoorzitting anders had willen reageren dan hij nu heeft gedaan in zijn zienswijze. Dat in algemene zin een gesprek de voorkeur geniet boven het indienen van een schriftelijke zienswijze en dat daardoor een completer beeld kan ontstaan is onvoldoende voor de conclusie dat eiser in zijn belangen is geschaad. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de handelswijze van de minister onzorgvuldig is.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had een verblijfsvergunning moeten worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM?
6. Eiser betoogt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Eiser heeft vijf jaar moeten wachten op het bestreden besluit en de minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het in die tijd opgebouwde privéleven geen grotere rol speelt in de belangenafweging. Eiser wijst op de 38 overgelegde verklaringen van verschillende personen uit zijn netwerk en op foto’s van eiser met zijn voetbalteam en tijdens een werkkamp. Daarnaast heeft eiser brieven overgelegd, waarin de waardering voor eiser wordt uitgesproken, en door hem behaalde diploma’s en certificaten. Ook is niet voldoende gemotiveerd dat eiser banden zou hebben met Liberia. Eiser is daar niet opgegroeid en heeft geen contact met familieleden. Ten slotte ontbreekt een duidelijke, inzichtelijke conclusie waarin de verschillende belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM in onderlinge samenhang worden afgewogen
6.1.
De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser weliswaar in 2019 naar Nederland is gekomen en hier inmiddels al vijf jaren verblijft, maar hij gedurende deze periode nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Om die reden mocht hij er ook niet op vertrouwen dat hij de banden met Nederland kon intensiveren. Niet gebleken is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hij daardoor aan Nederland is gebonden. Weliswaar heeft eiser in de regio Utrecht contacten opgebouwd, maar volgens de minister is het ook mogelijk om deze contacten vanuit het buitenland te onderhouden. Eiser heeft verder de Liberiaanse nationaliteit als kind van Liberiaanse ouders. De minister gaat er daarom van uit dat eiser bekend is met de Liberiaanse gebruiken, cultuur en taal. De minister neemt in het bestreden besluit verder in aanmerking dat de biologische vader van eiser, voor wie eiser naar Nederland is gekomen, ook een terugkeerbesluit naar Liberia opgelegd heeft gekregen en eiser daar ook nog familie heeft wonen.
6.2.
Niet in geschil is dat het bestreden besluit inbreuk maakt op eisers privéleven. De vraag die voorligt is of de minister de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen. Uit vaste rechtspraak van het EHRM en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden moeten kenbaar bij de afweging worden betrokken. De rechtbank moet zonder terughoudendheid beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in die belangenafweging heeft betrokken, maar enigszins terughoudend toetsen of de minister de juiste belangenafweging heeft gemaakt, nu hij bij de belangenafweging beoordelingsruimte heeft.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de belangen van eiser in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid. Anders dan eiser stelt, heeft de minister de verschillende belangen ook in onderlinge samenhang bezien en geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van betrokkene. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De minister heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat hij inmiddels al een tijd in Nederland woont (ongeveer vijf jaar). De minister heeft hier echter tegenover kunnen plaatsen dat hij geen verblijfsvergunning heeft gehad in Nederland. Wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, kan dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [5] De verklaringen van derden, foto’s en andere documenten, die eiser in dit verband heeft overgelegd, maken niet dat sprake is van bijzondere omstandigheid. De banden die eiser met Nederland heeft opgebouwd zijn immers inherent aan een dergelijke verblijfsduur. Dat eiseres geen banden heeft met Liberia wordt niet gevolgd. Eiser heeft Liberiaanse ouders en ook de Liberiaanse nationaliteit. Verder heeft de minister kunnen betrekken dat ook zijn vader een terugkeerbesluit heeft ontvangen en zal moeten terugkeren naar Liberia. Gelet hierop mocht de minister zich op het standpunt stellen dat eiser in Liberia, net als in Nederland, ook een netwerk kan opbouwen.
6.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser zich beroepen op bijzondere omstandigheden?
7. Eiser betoogt dat aan hem een verblijfsvergunning had moeten worden verleend, omdat volgens hem sprake is van een schrijnende situatie. Hij legt daaraan ten grondslag dat hij slechts 15 jaar was ten tijde van zijn aanvraag, lang heeft moeten wachten op het bestreden besluit en in die periode privéleven heeft opgebouwd. Het is aan de minister te wijten dat het zo lang heeft geduurd, omdat eerdere besluiten steeds wegens motiveringsgebreken zijn vernietigd. Daarnaast brengt eiser naar voren dat het verblijfsrecht van zijn vader recentelijk is beëindigd. Als het bestreden besluit was genomen op een moment dat de vader van eiser nog rechtmatig verblijf had, dan had eiser een beroep kunnen doen op de bescherming van zijn familie- en gezinsleven.
7.1.
De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden die de verlening van een reguliere verblijfsvergunning vanwege een schrijnende situatie rechtvaardigen. Daarin is ook toegelicht dat eiser er zelf voor heeft gekozen om een asielprocedure te starten. Daarnaast heeft de procedure ook lang geduurd, omdat aan het begin onduidelijkheid bestond rondom eisers nationaliteit en moest de band met zijn biologische vader in Nederland worden vastgesteld aan de hand van een DNA-test. Dit heeft ook meer tijd in beslag genomen dan normaal door de coronacrisis.
7.2.
Uit artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend, indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Dit is een ‘kan-bepaling’ en dus een discretionaire bevoegdheid. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, omstandigheden individueel van aard dienen te zijn en toepassing van de bevoegdheid niet aan de orde is als het samenstel van omstandigheden te zeer verband houdt met (één van) de in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 genoemde beperkingen. [6] Bijzondere en individuele omstandigheden kunnen volgens de Vc 2000 - onder meer - hun oorzaak vinden in (ernstige) medische problemen (van één of meerdere gezinsleden), overlijden in Nederland van een gezinslid, gendergerelateerde aspecten (met name eerwraak en huiselijk geweld) of traumatiserende ervaringen die in Nederland hebben plaatsgevonden.
7.3.
De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat er in het geval van eiser niet is gebleken van een samenstel van bijzondere omstandigheden. De minister heeft in het bestreden besluit de door eiser aangedragen omstandigheden beoordeeld en deze afgezet tegen de hiervoor genoemde niet-limitatieve opsomming van bijzondere omstandigheden en de situatie van asielzoekers in het algemeen. [7] Daarbij is gekeken naar wat eiser heeft aangedragen over zijn leeftijd ten tijde van zijn aankomst in Nederland, de duur van zijn asielprocedure, dat hij in die periode privéleven heeft opgebouwd en dat zijn vader recentelijk nog wel een verblijfsvergunning in Nederland had. Hoewel het gaat om een niet-limitatieve opsomming heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden niet bijzonder genoeg zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat procedures vaak meerdere jaren in beslag kunnen nemen en de minister heeft toegelicht waarom de procedure in dit geval langer heeft geduurd. Inherent aan de soms langere duur van een procedure is dat relevante omstandigheden kunnen wijzigen. Het enkele feit dat dit in deze zaak zou zijn gebeurd en een andere uitkomst daardoor denkbaar was geweest als eerder een besluit was genomen, maakt nog niet dat sprake is van een schrijnende situatie.
7.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Was sprake van adequate opvang van eiser als alleenstaande minderjarige vreemdeling?
8. Eiser stelt dat de minister in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier, omdat eiser ten tijde van zijn minderjarigheid aangemerkt moest worden als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). De minister had bij de beoordeling grondig onderzoek moeten verrichten naar de daadwerkelijke beschikbaarheid van adequate opvang in het land van herkomst. De minister heeft volgens eiser onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop het onderzoek is verricht, of dit onderzoek voortvarend is geweest en welk consequenties hieraan verbonden moeten worden. De minister heeft daarentegen volstaan met de verwijzing naar de zorgplicht van de ouders. Dit is volgens eiser in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 [8] naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak TQ. [9]
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat op de ouders van eiser - ten tijde van zijn minderjarigheid - een zorgplicht rustte en dat het dus aan hen was om ervoor te zorgen dat er voor hem opvang in Liberia aanwezig was. Dat zijn vader zich in die periode in Nederland bevond en zijn moeder in Guinee doet daar niet aan af. Ook als de ouders in het buitenland verblijven geldt een zorgplicht en is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het op voorhand onmogelijk is dat zij hun zorgplicht kunnen uitoefenen. Eiser heeft volgens de minister niet geconcretiseerd of onderbouwd dat zijn ouders geen opvang kunnen regelen. Daarnaast is eiser in het nader gehoor gehoord over zijn opvangmogelijkheden. Ook om die reden is volgens eiser voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het arrest TQ. De minister wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023. [10]
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest TQ volgt dat de minister in de situatie van een niet-begeleide minderjarige algemeen en grondig moet beoordelen, en zich er in dat kader van moet overtuigen, dat er adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is. [11] De staatssecretaris moet in het concrete geval aantonen dat hij voortvarend gehandeld heeft aangezien een niet-begeleide minderjarige niet te lang in onzekerheid mag verkeren over zijn verblijfsstatus. De aard, omvang en duur van dat onderzoek kan daarbij van geval tot geval verschillen.
8.3.
De rechtbank acht bij de beoordeling verder van belang dat in de eerdere uitspraak van de rechtbank van 4 februari 2022 [12] , is geoordeeld dat de minister opnieuw op de aanvraag van eiser diende te beslissen met inachtneming van de door de rechtbank gewezen uitspraak. In die uitspraak is - voor zover van belang - onder meer het volgende overwogen:
“6.3. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de beoordeling van het Hof in het arrest TQ, voorkomen dient te worden dat eiser, een niet-begeleide minderjarige, in grote onzekerheid komt te verkeren over zijn verblijfssituatie in Nederland. In dit geval is enerzijds besloten dat eiser (nog) niet hoeft terug te keren naar Liberia in afwachting van het onderzoek naar de opvangmogelijkheden buiten Nederland, terwijl anderzijds is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Als gevolg hiervan is een gedoogconstructie ontstaan, die, zo volgt uit het arrest TQ, niet is toegestaan. De beroepsgrond van eiser slaagt.
6.4.
Eiser heeft op [geboortedatum] 2021 de achttienjarige leeftijd bereikt en is op die datum naar Nederlands recht dus meerderjarige geworden. Dit neemt niet weg dat verweerder onderzoek zal moeten verrichten naar de mogelijkheden voor adequate opvang voor eiser. Dit heeft namelijk betekenis voor de vraag of eiser vanaf de datum van zijn asielaanvraag tot zijn meerderjarigheid in aanmerking had moeten komen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘AMV die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten’. Verweerder zal daarover een beslissing moeten nemen.”
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar de opvang van eiser in het land van terugkeer onvoldoende zorgvuldig is en dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat voor eiser in het land van terugkeer adequate opvang aanwezig is. Voor zover de minister zich nu op het standpunt stelt dat het nader gehoor kan worden gekwalificeerd als onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer, miskent hij daarmee dat wat onder r.o. 6.3 en 6.4. van de hiervoor genoemde uitspraak al door de rechtbank is vastgesteld, namelijk dat de minister nog onderzoek zal moeten verrichten. Het door de minister tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep heeft de minister ingetrokken. De inhoud van de uitspraak staat dan ook vast. Daarnaast kan de minister in dit geval niet alsnog volstaan met de verwijzing naar de zorgplicht van ouders in combinatie met de verklaringen die zijn gedaan tijdens het nader gehoor. Hiervoor is relevant dat de ouders van eiser, zo is niet in geschil, niet in Liberia verblijven. De minister stelt terecht dat het onder die omstandigheden aan eiser is om aannemelijk te maken dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat hij kan rekenen op de zorg van een ouder. De minister zal de vreemdeling in die situatie echter wel daadwerkelijk moeten horen over de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen. Dat is niet gebeurd. In het nader gehoor is eiser alleen gevraagd wat er zou gebeuren als eiser terug zou moeten naar Liberia en of hij daar familieleden heeft. Eiser heeft geantwoord dat hij het land helemaal niet kent en heeft verklaard dat hij geen familie kent in Liberia. [13] De minister heeft daarmee niet, althans onvoldoende expliciet, gevraagd naar de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen.
8.5.
De beroepsgrond slaagt. Dit betekent dat het beroep van eiser ten aanzien van dit onderdeel gegrond is en dat het besluit daarom in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 3:46, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van de minister om alsnog deugdelijk te motiveren dat voor eiser adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is, dan wel om eiser met terugwerkende kracht in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank geeft de minister daarbij nadrukkelijk in overweging om rekening te houden met het feit dat eiser inmiddels drie keer is geconfronteerd met een afwijzing die nadien door de rechtbank is vernietigd en het feit dat eiser mede daardoor, sinds zijn aankomst in Nederland als minderjarige, al geruime tijd in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsrecht. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister zo spoedig mogelijk een nieuw besluit moet nemen en dit in elk geval binnen twaalf weken moet doen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
9.1.
In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.750,- aan kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen binnen twaalf weken met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister om de proceskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Rechtbank Den Haag, zp Groningen, 6 juni 2019 (NL19.10416) (niet gepubliceerd).
4.Rechtbank Den Haag, zp Groningen, van 4 februari 2022 (NL21.8505) (niet gepubliceerd).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, onder 3, en de arresten van het EHRM van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, paragrafen 78, 79 en 80, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709, en 28 juli 2020, Pormes tegen Nederland, paragraaf 58, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.
6.Vc 2000, Paragraaf B11/2.5. Verblijf conform artikel 3.6ba Vb (ambtshalve toets schrijnende situatie).
7.Vc 2000, Paragraaf B11/2.5. Verblijf conform artikel 3.6ba Vb (ambtshalve toets schrijnende situatie).
8.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530.
9.HvJEU 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
10.ABRvS 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4790
11.Op grond van artikel 24, derde lid, van de Opvangrichtlijn.
12.Uitspraak rb Den Haag, zp Groningen, van 4 februari 2022 (NL21.8505). OF:ZIE NOOT 4
13.Nader gehoor 29 april 2019, p. 9.