ECLI:NL:RBDHA:2025:5163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
NL24.46938 en NL25.4322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit en verlengingsbesluit in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser op 8 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De Minister van Asiel en Migratie heeft bij besluit van 26 november 2024 de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, evenals tegen een verlengingsbesluit van de overdrachtstermijn tot achttien maanden, dat op 23 januari 2025 aan de Spaanse autoriteiten is meegedeeld. De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd, omdat eiser niet ondergedoken was. Eiser had zich op 22 januari 2025 opnieuw gemeld voor opvang na een kort verblijf buiten de opvanglocatie. De rechtbank oordeelt dat de Minister niet bevoegd was om de overdrachtstermijn te verlengen en verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond, terwijl het beroep tegen het overdrachtsbesluit ongegrond wordt verklaard. De rechtbank vernietigt het verlengingsbesluit en spreekt een proceskostenveroordeling uit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.46938 en NL25.4322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Procesverloop

Eiser heeft op 8 augustus 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 26 november 2024 (het overdrachtsbesluit) heeft verweerder deze aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat hij Spanje hiervoor verantwoordelijk acht.
Bij brief van 23 januari 2025 heeft verweerder de Spaanse autoriteiten bericht dat de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Deze brief wordt aangemerkt als het verlengingsbesluit.
Eiser heeft tegen het overdrachtsbesluit (NL24.46938) en tegen het verlengingsbesluit (NL25.4322) beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL24.46939).
De rechtbank heeft de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening gelijktijdig op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Beide gemachtigden zijn verschenen. Eiser is niet verschenen. Omdat onduidelijk was of eiser niet wilde of niet kon verschijnen en de gemachtigde van eiser tijdens de zitting geen contact met eiser kon krijgen, heeft de rechtbank gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om tot en met 21 maart 2025 een nadere schriftelijke reactie van eiser aan het dossier toe te voegen en heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 25 maart 2025 op deze mogelijke reactie te reageren. Gemachtigde van eiser heeft op 22 maart 2025 een op 21 maart 2025 gedagtekende brief aan het dossier toegevoegd. Verweerder heeft op 24 maart 2025 op deze brief gereageerd. De rechtbank betrekt het op 22 maart 2025 overgelegde stuk van eiser bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de besluiten en heeft het onderzoek op 24 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 19 augustus 2024 bij Spanje een verzoek om terugname ingediend. Spanje heeft dit verzoek op 9 oktober 2024 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid onder d van de Dublinverordening, zodat op deze datum een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Spanje. Eiser stelt zich op het standpunt dat het van onevenredige hardheid getuigt om hem aan Spanje over te dragen. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat hij de overdrachtstermijn rechtsgeldig heeft verlengd omdat eiser met onbekende bestemming uit de opvang zou zijn vertrokken. Eiser heeft gemotiveerd betwist dat hij “mob is gegaan” en stelt zich daarom op het standpunt dat de overdrachtstermijn niet rechtsgeldig is verlengd.
2. De rechtbank zal het beroep tegen het overdrachtsbesluit ongegrond verklaren en zal het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond verklaren. De rechtbank motiveert dit als volgt.
3. Eiser heeft zich niet op het standpunt gesteld dat de overdracht moet worden verboden, maar vindt enkel dat het van onevenredige hardheid getuigt als hij wordt overgedragen en verweerder daarom van zijn bevoegdheid gebruik moet maken om zijn asielaanvraag onverplicht inhoudelijk te behandelen.
4. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats meermalen heeft overwogen, vergt de beoordeling of de overdracht moet worden verboden op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening een wezenlijk andere beoordeling dan de vraag of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid die artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening biedt om de asielaanvraag onverplicht te behandelen en of deze beslissing om zijn bevoegdheid niet aan te wenden niet onredelijk is.
5. De rechtbank zal bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit, ook als dit niet wordt aangevoerd door de vreemdeling, beoordelen of in de in beginsel verantwoordelijke lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen die resulteren in een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM indien de vreemdeling wordt overgedragen. Het refoulementverbod is immers absoluut, zodat de rechtbank ook in Dublinprocedures zo nodig ambtshalve het refoulementrisico moet beoordelen. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Indien de vreemdeling echter een reëel risico loopt om na de overdracht te worden geconfronteerd met een dergelijke systeemfout die een 4 Handvest-situatie oplevert en die de zogenoemde Jawo-drempel haalt, zal de rechtbank de overdracht verbieden. Dit zal de rechtbank ook doen indien de enkele overdracht een 4 Handvest-situatie doet ontstaan als bedoeld in het C.K.-arrest.
6. Eiser heeft verklaard dat hij in Spanje is gearresteerd, in detentie is geplaatst om te worden uitgezet, toen een asielaanvraag heeft gedaan, geruime tijd in detentie is gehouden en na zijn invrijheidstelling Spanje heeft verlaten en naar Zwitserland is vertrokken en daar een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser heeft de beoordeling door de Spaanse autoriteiten van zijn asielaanvraag niet afgewacht en is niet op de hoogte van de stand van zaken van deze procedure en de (mogelijke) beslissing op deze aanvraag. Eiser stelt documenten te hebben van de detentie, maar heeft deze niet overgelegd. Eiser heeft verder verklaard dat de Zwitserse autoriteiten zijn asielaanvraag niet hebben beoordeeld maar hem hebben overgedragen aan Spanje. Verweerder heeft dit ook in het claimverzoek vermeld en de Spaanse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard zonder op deze informatie te reageren. De rechtbank overweegt dat uit deze verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Spanje niet blijkt dat er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang in Spanje. Doordat eiser geen documenten heeft overgelegd kan de rechtbank niet vaststellen dat de detentie een aanwijzing is dat niet van het interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan en dat eiser na overdracht mogelijk een risico loopt om onrechtmatig te worden gedetineerd. Eiser heeft tegen zijn gemachtigde gezegd dat hij is mishandeld door de Spaanse politie. Eiser heeft dit niet in het aanmeldgehoor verklaard zodat verweerder hier geen rekening mee kan houden in zijn besluit. Eiser is niet ter zitting verschenen en eiser heeft ook schriftelijk geen nadere toelichting gegeven over de feiten en omstandigheden waar deze verklaring op is gebaseerd. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat deze stelling juist is en dat deze stelling moet worden betrokken bij de beoordeling in welke situatie eiser na de overdracht zal geraken. Eiser heeft niet verklaard dat hij heeft getracht om in Spanje te klagen over deze mogelijke mishandeling en heeft niet verklaard dat dit ook niet mogelijk zou zijn. Eiser heeft daarentegen verklaard meteen na zijn invrijheidstelling naar Zwitserland te zijn vertrokken. De rechtbank overweegt dat uit actuele openbare informatie over Spanje ook niet blijkt van systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen. Eiser heeft voorts verklaard ziek te zijn. Eiser heeft evenwel geen medische informatie overgelegd waaruit zijn medische conditie blijkt, zodat de rechtbank niet kan (later) onderzoeken of de enkele overdracht tot een aanzienlijke verslechtering van zijn medische conditie zal leiden. De rechtbank zal de overdracht gelet op dit alles niet verbieden.
7. Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat het van bijzondere hardheid getuigt om hem over te dragen aan Spanje. Zoals de Afdeling heeft verduidelijkt in haar uitspraak van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:717), waarnaar is verwezen in haar uitspraken van 6 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:908), 13 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1054) en 17 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1093), staat het de vreemdeling vrij om bij een verzoek om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen, elk argument over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen om dit verzoek te onderbouwen en is het vervolgens aan verweerder om te motiveren waarom hij in die omstandigheden geen aanleiding ziet om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken en de asielaanvraag te behandelen ondanks dat hij bevoegd is om de vreemdeling over te dragen aan een andere lidstaat.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het te toetsen besluit kenbaar alle verklaringen van eiser heeft betrokken in de motivering dat de overdracht niet resulteert in een schending van artikel 4 Handvest en in de motivering dat hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser onverplicht te behandelen. De rechtbank heeft reeds overwogen dat de overdracht niet wordt verboden omdat er geen 4 Handvest-schending dreigt en de rechtbank acht de beslissing van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet onverplicht te behandelen niet onredelijk.
9. Verweerder is dus bevoegd om het claimakkoord te effectueren en eiser over te dragen aan Spanje. Verweerder heeft in beginsel zes maanden de tijd om het claimakkoord, dat op 9 oktober 2024 tot stand is gekomen, te effectueren.
10. Verweerder heeft bij brief van 23 januari 2025 aan de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat de overdrachtstermijn is verlengd tot achttien maanden.
11. Verweerder heeft de verlenging van de overdrachtstermijn gebaseerd op het éénmaal niet voldoen aan de meldplicht in samenhang met de omstandigheid dat eiser éénmaal niet is aangetroffen bij een kamercontrole.
12. Bij brief van 30 januari 2025, met bijlage, heeft verweerder de rechtbank bericht dat eiser met ingang van 22 januari 2025 met onbekende bestemming is vertrokken en dat het verweerder niet is gebleken dat eiser zich inmiddels weer heeft gemeld bij de IND,
COA, AVIM of DT&V. Bij brief van 6 februari 2025 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om op het bericht van verweerder te reageren. Bij bericht van 6 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het niet juist is dat eiser met ingang van 22 januari met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde verwijst naar een bijgevoegde uitdraai van een mailbericht van 27 januari jl. waaruit blijkt dat eiser sinds kort op het AZC Ter Apel verblijft. Eiser en zijn gemachtigde hebben nog telefonisch contact en eiser verblijft tot op 6 februari 2025 nog steeds op het AZC in Ter Apel. Bij bericht van 14 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiser nog een uitdraai toegezonden van een mailbericht van een teamleider van Vluchtelingenwerk AZC Ter Apel, waaruit blijkt dat eiser zich op 22 januari 2025 opnieuw heeft aangemeld in Ter Apel. Van eiser heeft de gemachtigde gehoord dat eiser op diezelfde 22 januari 2025 de opvang moest verlaten, omdat hij die ochtend ziek was en zich toen in het kader van de meldplicht had moeten melden. Er kwam die avond iemand naar zijn kamer toe met de mededeling dat eiser weg moest vanwege het niet houden aan de meldplicht. Eiser werd aangegeven dat, indien hij weer opvang wenste, hij zich opnieuw moest aanmelden in Ter Apel, hetgeen hij ook op die dag heeft gedaan. Eiser heeft verklaard dat hij lange tijd woonachtig was in de opvang in Budel-Cranendonck en dat hij later is overgeplaatst naar Delfzijl. Op een ochtend was hij ziek en heeft hij daarom niet aan de meldplicht kunnen voldoen. Diezelfde avond kwam er iemand naar zijn kamer en werd hem gezegd dat hij er weg moest, omdat hij zich niet aan de meldplicht had gehouden. Als hij weer opvang wilde, dan moest hij zich weer gaan aanmelden in Ter Apel. Dat heeft eiser gedaan. Daarom kan niet gesteld worden dat eiser ondergedoken is geweest. Eiser verwijst naar de bijgevoegde bijlagen waaruit blijkt dat hij zich op 22 januari 2025 in Ter Apel heeft gemeld.
13. De rechtbank overweegt dat in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid over gaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
14. In het arrest Jawo (arrest van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218) heeft het Hof in punt 62 het volgende overwogen over het begrip onderduiken: “Om de doeltreffende werking van het Dublin-systeem en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te waarborgen, dient derhalve te worden geoordeeld dat wanneer de overdracht van de betrokken persoon niet kan worden uitgevoerd omdat hij de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, die autoriteiten het recht hebben ervan uit te gaan dat die persoon de bedoeling had om zich te onttrekken aan deze autoriteiten om zijn overdracht te voorkomen, op voorwaarde evenwel dat deze persoon naar behoren werd ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.”
15. De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630) onder meer het volgende overwogen: “In het arrest Jawo (punt 70) heeft het Hof artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.” De Afdeling heeft in meerdere uitspraken naar deze uitspraak verwezen en nader toegelicht hoe het begrip “onderduiken” als grondslag voor een verlenging van de overdrachtstermijn moet worden uitgelegd en toegepast.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser éénmaal niet heeft voldaan aan zijn meldplicht. Dit is echter onvoldoende om te concluderen dat eiser er hierdoor doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Eiser heeft onbetwist gesteld dat hem is aangezegd de opvanglocatie te verlaten wegens het éénmaal niet voldoen aan de meldplicht. Ongeacht wat de reden hiervoor is, heeft te gelden dat eiser ook onbetwist en onderbouwd met stukken heeft gesteld dat hij, zoals hem te verstaan is gegeven, zich onverwijld heeft gemeld in Ter Apel om opnieuw gebruik te kunnen maken van zijn recht op opvang en dat hem diezelfde dag een opvanglocatie is toegewezen en eiser zich daar ook heeft gemeld. Zoals ter zitting uitgebreid is besproken, lijkt het er op dat verweerder op het moment dat eiser “mob is gemeld” er niet van op de hoogte was dat eiser reeds in een andere opvanglocatie was geplaatst en dat eiser daar ook feitelijk heeft verbleven vanaf het moment van deze nieuwe plaatsing. Ook indien dit niet het geval was, heeft te gelden dat indien verweerder -buitengewoon kort- niet op de hoogte is waar eiser feitelijk verblijft, er geen feitelijke overdracht is gepland en de overdrachtstermijn nog niet in beeld is, geen sprake is van “onderduiken” zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank heeft er ter zitting op gewezen dat in de verlengingsbrief aan de Spaanse autoriteiten ten onrechte is vermeld dat de Spaanse autoriteiten het claimverzoek op 3 september 2024 zouden hebben aanvaard. Het claimakkoord is namelijk op 9 oktober 2024 tot stand gekomen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de beoogde verlenging mede is ingegeven door de foutief vermelde datum van de aanvaarding van het claimverzoek en de veronderstelling dat de uiterste overdrachtstermijn begin maart 2025 zou verlopen. Zoals ook ter zitting besproken, is de verlenging van de overdrachtstermijn geen “sanctie” voor het niet voldoen aan de meldplicht. Eiser heeft onbetwist gesteld dat hij de opvang moest verlaten. Ook gelet hierop rechtvaardigt het verlaten van de opvang niet dat hieruit kan worden afgeleid dat de opvang is verlaten met de intentie om de feitelijke overdracht te frustreren. Eiser heeft gedaan wat hem is opgedragen en heeft zich vervolgens meteen weer gemeld. Verweerder kan op grond van deze feiten dus niet aannemen dat eiser niet beschikbaar is voor de overdracht. Verweerder is overigens niet nagegaan waarom eiser niet heeft voldaan aan zijn meldplicht en verweerder heeft niet vastgesteld dat eiser zich vaker dan één keer niet aan de meldplicht heeft gehouden. Voor zover verweerder de verlenging ook heeft gebaseerd op het éénmaal niet aantreffen van eiser bij een zogenoemde “kamercontrole”, overweegt de rechtbank dat deze onderbouwing ondeugdelijk is. Om zich beschikbaar te houden voor een feitelijke overdracht hoeft eiser immers niet 24/7 op zijn kamer te verblijven en eiser hoeft ook niet steeds te melden dat hij zijn kamer verlaat en wat hij waar gaat doen en hoe laat hij terugkeert. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat dit een standaardmatige werkwijze is als niet wordt voldaan aan het voldoen aan de meldplicht. De rechtbank heeft in reactie hierop aangegeven dat het belang van het niet aantreffen van de vreemdeling bij een kamercontrole wellicht wat minder groot is dan verweerder aanneemt.
17. Verweerder heeft eiser op 22 januari 2025 mob gemeld. Eiser heeft zich dus op 22 januari 2025 na de opvang te hebben moeten verlaten wederom gemeld voor opvang en heeft die verkregen. Verweerder dient hiervan op de hoogte te zijn en is dat kennelijk niet geweest. Verweerder heeft niet gesteld en dat is overigens ook nergens uit gebleken, dat eiser zich vóór 22 januari 2025 of na 22 januari 2025 niet heeft gehouden aan zijn meldplicht en/of de opvanglocatie met onbekende bestemming heeft verlaten. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser is ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder is dus niet bevoegd geweest om de overdrachtstermijn te verlengen. De rechtbank zal daarom het verlengingsbesluit vernietigen. Indien verweerder eiser aan Spanje wil overdragen op grond van het op 9 oktober 2024 tot stand gekomen claimakkoord, heeft hij hier dus een niet verlengde overdrachtstermijn van zes maanden voor.
18. De rechtbank zal het beroep tegen het overdrachtstermijn ongegrond verklaren en het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond verklaren. De rechtbank zal vanwege het gegronde beroep een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij de standaardmatige toegekende bedragen en punten hanteren.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het overdrachtsbesluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het verlengingsbesluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot ene bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Beckers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 maart 2025.
Rechtsmiddel
Tegen de beslissing op beide beroepen staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.