ECLI:NL:RBDHA:2025:5145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengen overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlengen van de overdrachtstermijn van een Syrische asielzoeker aan Bulgarije. De minister van Asiel en Migratie had op 8 januari 2025 besloten de overdrachtstermijn te verlengen op basis van artikel 29 van de Dublinverordening, omdat de eiser ondergedoken zou zijn. De eiser had hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de minister voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verlenging van de overdrachtstermijn, aangezien de eiser op de afgesproken ophaaltijd niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er sprake was van onderduiken, zoals bedoeld in de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. Bij brief van 8 januari 2025 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Bulgarije (hierna: het verlengingsbesluit). De verlenging is geschied op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] .
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Op 24 maart 2024 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit het Europese Visuminformatiesysteem is gebleken dat Frankrijk een visum aan eiser heeft verleend. Het visum was minder dan zes maanden geleden verlopen ten tijde van de asielaanvraag van eiser. Gelet daarop heeft de minister op 10 mei 2024 de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid van de Dublinverordening. De autoriteiten van Frankrijk zijn hier op grond van eerdergenoemd artikel mee akkoord gegaan op 9 juli 2024.
3. Bij brief van 8 januari 2025 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk omdat eiser is ondergedoken. Uit informatie van het COa is gebleken dat eiser op 8 januari 2025 als met onbekende bestemming vertrokken is gemeld. De minister heeft daarop de Franse autoriteiten op 8 januari 2025 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van het onderduiken van eiser en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Tegen deze verlenging heeft eiser beroep ingesteld.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak [2] van 14 december 2022 geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
Procesbelang
5. Omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. De gemachtigde van eiser heeft op 12 maart 2025 aan de rechtbank laten weten dat eiser inmiddels is overgedragen aan Frankrijk. Gemachtigde geeft aan nog telefonisch contact te hebben met eiser en dat er volgens hem nog procesbelang bestaat. Nu de gemachtigde met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. De rechtbank moet er daarom vanuit gaan dat er nog sprake is van procesbelang. [3]
6. De minister heeft het verzoek om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat de beroepsgronden niet tijdig zouden zijn ingediend, op de zitting ingetrokken.
De verlenging van de overdrachtstermijn
7. Eiser betwist dat hij is ondergedoken zoals bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening. Hij heeft zich namelijk nooit daadwerkelijk aan het gezag van de autoriteiten onttrokken maar is op advies van het COa in zijn chalet blijven afwachten. Door de overdrachtstermijn te verlengen met twaalf maanden op grond van de enkele stelling dat eiser niet bij de balie van het COa is verschenen, miskent de minister de vereisten om van onderduiken te kunnen spreken. Eiser stelt dat de minister had moeten onderbouwen uit welke specifieke gedragingen blijkt dat hij zich bewust aan het toezicht van de autoriteiten heeft onttrokken en verwijst daarbij naar het arrest Jawo [4] .
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de betrokkene onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, hoewel hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [5] De betrokkene behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten. [6]
7.2.
Uit het verweerschrift en het daarbij gevoegde formulier ‘tijdelijk buiten bereik autoriteiten in de zin van de Dublinverordening’ blijkt dat eiser niet is verschenen op de afgesproken ophaaltijd voor de overdracht op 8 januari 2025. Eiser was niet op zijn kamer en ook niet elders op het COa terrein. De geplande overdracht, de verplichting daar medewerking aan te verlenen en de gevolgen van het niet meewerken, zijn op 23 december 2024 en op 7 januari 2025 met eiser besproken. Er is niet gebleken dat eiser het COa heeft geïnformeerd over zijn verblijfplaats op 8 januari 2025 en vaststaat dar eiser die dag niet aanwezig was om opgehaald te worden. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van onderduiken in de zin van de Dublinverordening en het arrest Jawo. Dat eiser op het moment van de overdracht op advies van het COa in zijn verblijf aan het wachten was, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v., en Afdelingsuitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
6.Afdelingsuitspraak van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16 onder 6.