ECLI:NL:RBDHA:2025:4983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de stelling dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat de minister ten onrechte een standaard voornemen had genomen en niet voldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke situatie, waaronder zijn psychische gesteldheid. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank wijst erop dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, wat inhoudt dat er een vermoeden is dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen overlegd die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeert dat de minister op basis van de aangevoerde argumenten niet gehouden was om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 21 maart 2025.