ECLI:NL:RBDHA:2025:4983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de stelling dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat de minister ten onrechte een standaard voornemen had genomen en niet voldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke situatie, waaronder zijn psychische gesteldheid. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank wijst erop dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, wat inhoudt dat er een vermoeden is dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen overlegd die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeert dat de minister op basis van de aangevoerde argumenten niet gehouden was om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 21 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9094
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 18 februari 2025 om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de minister vindt dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standaard voornemen
4. Eiser stelt dat de minister ten onrechte een standaard voornemen heeft genomen en verwijst hiervoor naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 december 20231. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte niet is ingegaan op de persoonlijke situatie van eiser en de verklaring van eiser tijdens zijn aanmeldgehoor. Dit terwijl eiser in het aanmeldgehoor gewezen heeft op het feit dat hij psychisch in de war was en een behandeling in een psychische inrichting nodig had, zich onveilig voelde in het kamp en de opvang en daar geen bescherming kreeg. Verder voert eiser aan dat de wijze waarop het voornemen is genomen, hem de mogelijkheid heeft ontnomen om in de zienswijze argumenten aan te dragen waarom Nederland verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag.

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:19122.

5. De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg.2 Ook als de specifieke verklaringen van de vreemdeling niet allen kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft de vreemdeling door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. De minister moet vervolgens alles wat in het aanmeldgehoor en de zienswijze naar voren is gebracht betrekken bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat niet alle verklaringen van de vreemdeling tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Wanneer in het voornemen voldoende duidelijk uiteen is gezet op grond van welke redenen (in dit geval) Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, waarom er geen reden is om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de aanvraag aan zich te trekken en wanneer alle voor het standpunt dragende overwegingen zijn opgenomen, is dit voldoende.3
6. De rechtbank wijst er verder op dat zowel in artikel 39 van de Vw, als in paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire, alleen staat dat het voornemen onder opgave van redenen moet zijn.
7. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het voornemen ten aanzien van eiser hieraan nu daarin, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, is ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag geleid. Daarbij komt dat in het voornemen is verwezen naar de verklaringen van eiser en erop is gewezen dat die verklaringen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen. Dat eiser geen zienswijze heeft ingediend komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank is gezien bovenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwens beginsel en indirect refoulement

8. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er hebben zich in Duitsland veel incidenten voorgedaan. Eiser verwijst hiervoor naar een bericht op [website] .com van 2 maart 2021. Eiser vreest bij overdracht aan Duitsland voor indirect refoulement. Duitsland heeft een nieuwe wet aangenomen waardoor het makkelijker wordt om asielzoekers uit te zetten. Eiser verwijst hiervoor op het bericht van de NOS van 25 oktober 2023 en een bericht van het Duitsland Instituut van 11 september 2024. Eiser stelt tot slot dat hij geen adequate toegang tot de rechter of rechtsbijstand heeft, waardoor overdracht in strijd is met artikel 47 van het Handvest wegens het niet hebben van een effectief rechtsmiddel.
9. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid – voor Dublinclaimanten - ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 februari 20254 nog bevestigd. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Duitsland niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo.5

2.ECLI:NL:RBDHA:2024:1846.

5 C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
10. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 20236 volgt verder dat als er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan de rechtbank niet mag onderzoeken of er een risico is op indirect refoulement. Dit is door de Afdeling bevestigd in haar uitspraak van 12 juni 20247.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Duitsland niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser heeft geen concrete informatie overlegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De enkele stelling dat er in Duitsland zeer veel incidenten hebben voorgedaan en de verwijzing naar het bericht op [website] .com van 2 maart 2021 is daartoe onvoldoende. Eiser heeft zijn stelling dat aan hem een effectief rechtsmiddel en rechtsbijstand wordt onthouden in Duitsland in het geheel niet onderbouwd. Als eiser in Duitsland alsnog wordt geconfronteerd met tekortkomingen of problemen bij de behandeling of beoordeling van zijn asielaanvraag, in de opvang, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Duitse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk is. Het besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
12. Voor zover eiser ook in het kader van zijn stelling dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van Duitsland heeft willen wijzen op het bericht van NOS van 23 oktober 2023 en het bericht van het Duitsland Instituut van 11 september 2024, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de berichten blijkt niet dat de nieuwe wetgeving van toepassing is op asielzoekers en ook niet dat deze nieuwe wetgeving al in werking is getreden. Daarbij komt dat in het geval van eiser de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag.
13. Eisers beroep op indirect refoulement slaagt niet. Omdat er gezien het voorgaande mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het risico op indirect refoulement. De beroepsgronden slagen niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
14. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij - in eisers persoonlijke ervaringen in Duitsland- geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening (Dvo) aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser is uitgevallen. Door de omstandigheden van eiser en hetgeen hij aan heftige ervaringen in Duitsland heeft meegemaakt en het effect dat dit heeft gehad op de medische gesteldheid van eiser, valt niet in te zien waarom de minister op grond van proceseconomische omstandigheden de aanvraag niet aan zich toe kan trekken.
15. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
16. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Duitsland van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat de minister het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft in zijn gronden ook niet naar voren gebracht en onderbouwd wat hij precies heeft meegemaakt in Duitsland, hoe zijn medische gesteldheid hieronder precies te lijden heeft gehad en waarom dit op grond van proceseconomische redenen door de minister toegewezen had moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Bondsrepubliek Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.