ECLI:NL:RBDHA:2025:4976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister heeft op 21 februari 2025 besloten de aanvraag van eiseres voor een asielvergunning niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de zus van eiseres aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, zoals bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat zij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar persoonlijke ervaringen in Bulgarije en de slechte opvangvoorzieningen, gewogen, maar concludeert dat deze niet voldoende zijn om het besluit van de minister te weerleggen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft en eiseres kan worden overgedragen aan Bulgarije. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 21 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8818
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 21 februari 2025 om de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een asielvergunning niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat, volgens de minister, Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Matti als tolk, de gemachtigde van de minister en de zus van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de minister om de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiseres stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
5. Eiseres voert hiertoe allereerst aan dat zij 15 dagen in een gesloten opvangkamp met een extreem slechte hygiënische situatie, heeft moeten verblijven. Er was daar sprake van discriminatie en belediging door de Bulgaarse autoriteiten, vrouwen werden daar ook geschopt en geslagen. Bij het open kamp waar eiseres later verbleef was de situatie
hetzelfde. Eiseres heeft als onderbouwing videobeelden en screenshots van de videobeelden aangeleverd waarop de uiterst onhygiënische opvangplek in Bulgarije te zien is. Op zitting zijn de filmpjes van eiseres bekeken.
6. Eiseres voert hiertoe verder aan dat - ook los van haar persoonlijke ervaring zoals hiervoor omschreven - sprake is van slechte opvangvoorzieningen in Bulgarije. Eiseres stelt dat zij een alleenstaande vrouw is en dat zij waarschijnlijk niet als (bijzonder) kwetsbaar zal worden gezien in Bulgarije, terwijl zij dit wel is. Door wat eiseres eerder in Bulgarije heeft meegemaakt zal zij niet in staat zijn zichzelf te handhaven of voor zichzelf op te komen. Eiseres verwijst voor hetgeen zij aanvoert naar het AIDA-rapport update 2023.
7. Tot slot voert eiseres hiertoe aan dat er geen effectief rechtsmiddel voor eiseres openstaat om in Bulgarije te kunnen klagen bij de autoriteiten over de opvangsituatie. Dit wordt volgens eiseres ook bevestigt in de uitspraken van 23 december 2024 en 9 januari 2024 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam1.
8. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien
van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 16 augustus 20232, 27 juni 20243 en 15 oktober 20244 nog bevestigd. Het is daarom in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo.5 Eiseres is hierin niet geslaagd.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraken de opvangsituatie en het gestelde hierover in het AIDA-rapport update 2023 meegewogen. De filmpjes van eiseres, die eiseres op zitting heeft laten zien, getuigen inderdaad van minder hygiënische omstandigheden in de ruimte waar eiseres stelt verbleven te hebben, en dat de omstandigheden in een andere ruimte – die leeg stond - nog slechter waren. Echter, deze filmpjes schetsen geen wezenlijk ander beeld dan waarvan de Afdeling reeds is uitgegaan. Verder zijn de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing op de Bulgaarse asielprocedure. Als eiseres vindt dat de Bulgaarse autoriteiten disproportioneel of onrechtmatig richting haarzelf hebben gehandeld of zullen handelen, kan zij daarover klagen bij de daarvoor geschikte instanties. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat zij toentertijd een poging heeft ondernomen om haar klachten bij de betreffende autoriteiten kenbaar te maken. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt en geconcretiseerd waaruit volgt dat zij als Dublinclaimant geen effectief rechtsmiddel zou kunnen aanwenden of dat klagen bij de autoriteiten in het geval de opvang wordt beëindigd geen optie voor haar is. Haar
5 C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195 r.o. 76 t/m 78.
verwijzing naar pagina 41 e.v. van het AIDA-rapport is daarvoor onvoldoende. De Afdeling heeft dit rapport -zoals reeds vermeld - betrokken in haar afweging in voornoemde uitspraken6 en is tot het oordeel gekomen dat uit het AIDA-rapport over 2023 volgt dat tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen bij Dublinclaimanten een rechtsmiddel openstaat (pagina 79) en dat op voorhand niet kan worden aangenomen dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdeling niet zouden willen of kunnen helpen. Met eiseres haar verwijzing naar de uitspraken van zittingsplaats Rotterdam7 heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije geen effectief rechtsmiddel openstaat. Dat deze zittingsplaats het rapport van AIDA anders waardeert dan de Afdeling is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
10. Eiseres stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij - in eiseres haar persoonlijke ervaringen in Bulgarije- geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening (Dvo) aan zich te trekken.
11. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Bulgarije onevenredig hard is. De minister heeft de persoonlijke ervaringen van eiseres voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, Dvo. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat het bestreden besluit in stand blijft en eiseres mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.