ECLI:NL:RBDHA:2025:4944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Gambiaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op 11 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie, maar werd op 18 maart 2025 opgeheven omdat de eiser was overgedragen aan België. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd, omdat er een risico bestond dat eiser zou onderduiken. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat de zware en lichte gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat verweerder niet aan zijn informatieplicht had voldaan, omdat de M113, het document dat de opheffing van de bewaring bevestigde, niet aan het digitale dossier was toegevoegd. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet heeft geleid tot een schending van eisers belangen, aangezien de overdracht aan België op 18 maart 2025 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

De rechtbank concludeert dat er geen onregelmatigheden zijn vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12073

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 18 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan België.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2002.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zou onderduiken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onderduiken. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
5. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht omdat de M113, het document waarin staat dat de bewaring is opgeheven, niet aan het digitale dossier is toegevoegd. De M113 is ook niet aan eiser uitgereikt. Juridisch gezien zit eiser nog altijd vast en kan hij zonder toetsing door verweerder weer in het detentiecentrum worden geplaatst. Daarmee wordt eiser in zijn belangen geschaad. Uit het beleid [4] van verweerder volgt dat verweerder door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, door middel van de M113 op de hoogte gebracht moet worden als de bewaring is opgeheven. Een bericht van verweerder dat de bewaring is opgeheven, kan de M113 niet vervangen. Achteraf opmaken en nasturen van een M113 is voorts niet mogelijk. Eiser verwijst in dat kader naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 juni 2023. [5] Daarnaast kan de rechtbank alleen oordelen over stukken die zich in het dossier bevinden en niet op basis van de vermeende ‘citaten’ uit de ‘overheidslaptop’. Hierbij wordt verwezen naar een drietal uitspraken van de Afdeling. [6] Derhalve kan niet worden gecontroleerd of de bewaring van eiser is opgeheven en dient ervan uit te worden gegaan dat de bewaring nog voortduurt. Gelet daarop werkt verweerder evenmin voortvarend aan de uitzetting van eiser.
6. De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de kennisgeving van 11 maart 2025 aan de gemachtigde van eiser volgt dat de overdracht van eiser aan België over land stond gepland op 18 maart 2025 om 11:00 uur. Volgens de door verweerder op 18 maart 2025 verstrekte informatie heeft die overdracht ook daadwerkelijk plaatsgevonden.
7. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder verstrekte informatie dat de overdracht van eiser op 18 maart 2025 aan de Belgische autoriteiten heeft plaatsgevonden, nu dit diezelfde dag door verweerder is bevestigd. Door de gemachtigde van eiser zijn in dat verband ook geen aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan de beëindiging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft gelet op deze conclusie dan ook voldoende voortvarend gewerkt aan eisers overdracht. De verwijzing van eiser naar het beleid van verweerder leidt niet tot een ander standpunt. Immers daaruit volgt niet dat de M113 op het moment van uitzetting beschikbaar moet zijn of dat de bewaring niet is geëindigd zolang er geen M113 is. De M113 betreft een feitelijke handeling waarbij de ondertekening niet bepalend is voor het moment van opheffing. De rechtbank verwijst hierbij naar de recente uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2025. [7]
8. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de M113 niet aan hem is uitgereikt, is, gelet op het voorgaande, niet gebleken dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad.
9. De rechtbank overweegt verder dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.A5/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en A5/6.14 van de Vc.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:1673, ECLI:NL:RVS:2024:1791 en ECLI:NL:RVS:2024:1 792.
7.ECLI:NL:RVS:2025.232.