ECLI:NL:RBDHA:2023:8199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die op dat moment al een gevangenisstraf van 58 dagen moest uitzitten, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 30 mei 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of deze opheffing onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld. Eiser was al op 24 mei 2023 op de hoogte gesteld van zijn gevangenisstraf, maar de opheffing van de bewaring vond pas zes dagen later plaats. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in deze situatie niet snel genoeg had gehandeld, wat leidde tot onrechtmatige detentie. De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 730,- toegekend voor de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring gedurende zeven dagen, en daarnaast ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-.

De uitspraak is gedaan door rechter W. Anker en is openbaar gemaakt op 8 juni 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 30 mei 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is behulp van een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Met behulp van een telefoonverbinding is als tolk verschenen R.M.E. Ribbers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag eiser] 1989 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de maatregel van bewaring is opgeheven, omdat eiser een gevangenisstraf van 58 dagen moet uitzitten. Hoewel in de opheffing van de maatregel (M113), met dagtekening 30 mei 2023, staat dat de maatregel van bewaring met ingang van 25 mei 2023 is opgeheven, stelt de rechtbank vast dat deze op 30 mei 2023 elektronisch is ondertekend. Nu, zoals verweerder ter zitting heeft beaamd, een opheffing met terugwerkende kracht niet mogelijk is, gaat de rechtbank ervan uit dat de bewaring pas op 30 mei 2023 is opgeheven.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld omdat hij al op 24 mei 2023 op de hoogte is gesteld van de nog uit te zitten gevangenisstraf van eiser.
5. Uit paragraaf A5/6.13. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) blijkt dat als tijdens de bewaring bekend wordt dat de vreemdeling een strafrechtelijk vonnis of arrest moet ondergaan, voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, dit vonnis of arrest zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. In verband hiermee moet de Korpschef, de Commandant der KMar [1] , de DT&V [2] of de directeur van de justitiële inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact opnemen met het CJIB [3] over de executie van het vonnis.
6. Uit de door eiser overgelegde correspondentie blijkt dat het AICE [4] op 24 mei 2023 de tenuitvoerleggingsopdracht van het vonnis aan de DT&V in het detentiecentrum Rotterdam heeft verstrekt. Dit betekent dat verweerder op 24 mei 2023 wist dat eiser nog een gevangenisstraf moest uitzitten. Volgens het beleid van verweerder dient, zoals hiervoor is weergegeven, in een dergelijke situatie het openstaande vonnis zo snel mogelijk ten uitvoer te worden gelegd. De rechtbank constateert dat dit in deze zaak pas na zes dagen is gebeurd, terwijl ter zitting niet duidelijk is geworden waarom daar zo veel tijd voor nodig was. De opmerking van verweerder ter zitting dat hiervoor doorgaans een termijn van vijf dagen wordt gehanteerd, is - wat daarvan verder zij - niet gebaseerd op verweerders gepubliceerde beleid en ontslaat verweerder bovendien niet van de verplichting om in voorkomende gevallen, waar mogelijk, sneller te handelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat volgens paragraaf A3/6.3 van de Vc geen uitzetting plaatsvindt als de vreemdeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en deze nog niet is ondergaan. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verweerder er in zijn algemeenheid naar dient te streven om de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk te laten duren. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder door, in de wetenschap dat eiser nog een gevangenisstraf moest ondergaan, de bewaring desondanks pas na zes dagen op te heffen, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
7. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven, heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep, voor zover dat strekt tot opheffing van de maatregel van bewaring. Dat neemt niet weg dat de maatregel van bewaring, gelet op het voorgaande, van aanvang af tot de datum van de opheffing onrechtmatig is. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor zeven dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, tot een bedrag van € 730,-: te weten 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 6 x € 100,- (verblijf detentiecentrum).
9. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser ten bedrage van € 730,- (zevenhonderddertig euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Koninklijke Marechaussee.
2.Dienst Terugkeer & Vertrek.
3.Centraal Justitieel Incassobureau.
4.Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen, onderdeel van het CJIB.