ECLI:NL:RBDHA:2025:4904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op persoonlijke aanwezigheid bij de zitting in een bestuursrechtelijke procedure inzake bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 11 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 19 maart 2025 de zaak behandeld, maar eiser is niet verschenen. Zijn gemachtigde heeft geweigerd om de zaak schriftelijk af te doen, waardoor de rechtbank moest oordelen over de rechtmatigheid van de bewaring en het recht van eiser om in persoon gehoord te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser's recht om door een rechter in persoon te worden gehoord is geschonden, omdat verweerder niet voldoende inspanningen heeft geleverd om eiser aanwezig te laten zijn bij de zitting. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en heeft het beroep gegrond verklaard. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, vastgesteld op € 800, en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995.
2. De rechtbank overweegt het navolgende over het recht van eiser om aanwezig te zijn bij de zitting.
3. Op donderdag 11 maart 2025 is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Op 13 maart 2025 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. In dat beroepschrift zijn de “absolute” verhinderdata van de gemachtigde van eiser opgegeven. Op 17 maart 2025 heeft de gemachtigde van eiser wederom in het digitale dossier zijn verhinderdata voor de zitting doorgegeven. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gemachtigde van eiser geen toestemming verleent voor schriftelijke afdoening van de zaak.
4. Verweerder heeft op 13 maart 2025 aangekondigd dat eiser op 19 maart 2025 om 11:00 uur wordt overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Eiser wordt per auto vervoerd naar de [plaats].
5. Op 17 maart 2025 zijn eiser en verweerder met een schriftelijke aankondiging in het digitale dossier op de hoogte gesteld van de behandeling op zitting van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, op 19 maart 2025 om 11:15 uur.
6. Eiser is niet verschenen ter zitting. De rechtbank stelt vast dat hij geen afstand heeft gedaan van zijn recht om door een rechter in persoon te worden gehoord over zijn beroep tegen de opgelegde maatregel van bewaring. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser namelijk expliciet de toestemming geweigerd om de behandeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in afwezigheid van eiser voort te zetten. Eiser voert aan dat zijn recht om op zitting te worden gehoord is geschonden. Eiser verwijst daarbij naar uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 februari 2022 [2] en 17 december 2024. [3] Volgens eiser is niet gebleken dat verweerder tijdig de benodigde inspanningen heeft geleverd om eiser bij de zitting aanwezig te kunnen laten zijn. De mededeling van verweerder in de aanbiedingsbrief van 18 maart 2025, inhoudende dat getracht is de landoverdracht op een later tijdstip te laten plaatsvinden, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij wél aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Verweerder heeft immers getracht om de overdracht te verplaatsen naar een later tijdstip op 19 maart 2025, zodat eiser de bewaringszitting kon bijwonen. Uit het overleg tussen KMar [4] en de Duitse politie is gebleken dat er twee tijdstippen waren waarop een overdracht mogelijk was, namelijk 11:00 uur en 13:30 uur. Gezien de reistijd van meer dan twee uur vanuit het detentiecentrum Rotterdam naar de plaats waarop eiser zou worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten, is het niet mogelijk gebleken eiser aanwezig te laten zijn bij de bewaringszitting. Daarbij stelt verweerder ook dat gezien de late uitnodiging voor de zitting de mogelijkheden om de overdracht te verplaatsen beperkt waren. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat het niet mogelijk was om de overdracht op een andere dag te laten plaatsvinden, nu de maatregel van bewaring zo kort mogelijk mag duren. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 15 januari 2025. [6]
7. In artikel 5, vierde lid, van het EVRM [7] staat dat een ieder, die door detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat een ieder die is gedetineerd onverwijld voor een rechter moet worden geleid.
8. Hieruit vloeit voort dat eiser het recht heeft om in persoon op een zitting gehoord te worden indien de rechtbank de rechtmatigheid onderzoekt van de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring. Eiser wordt door de rechter op zitting gehoord, tenzij eiser zelf aangeeft geen gebruik van dit recht te willen maken of indien eiser vanwege persoonlijke omstandigheden of andere organisatorische redenen niet in staat is om in persoon te worden gehoord.
9. Zoals blijkt uit de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft het recht om door de rechter in persoon te worden gehoord op een beroep tegen de maatregel van bewaring een fundamenteel karakter. Uit het beroepschrift van 13 maart 2025 kan worden afgeleid dat eiser niet akkoord gaat met een schriftelijke afdoening van zijn beroep. Verweerder had dus kunnen weten dat eiser spoedig, uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift [8] , zou worden gehoord. Dat betekent dat verweerder al voor de verzending van de uitnodiging voor de zitting op 17 maart 2025 daarmee rekening had kunnen en ook moeten houden. Verweerder stelt te hebben getracht het tijdstip van de overdracht op een later tijdstip te laten plaatshebben, maar dat dat, mede vanwege het korte tijdsbestek tussen de uitnodiging voor de zitting en de zitting zelf, niet is gelukt, maar heeft dat niet met stukken onderbouwd. Als verweerder bovendien tijdig, dat wil zeggen nadat hij er van bekend raakte dat eiser niet akkoord gaat met een schriftelijke afdoening, de nodige stappen had ondernomen en daaruit dan was gebleken dat een overdracht alleen op 19 maart 2025 om 11:00 uur of 13:30 uur mogelijk was, en de rechtbank daarvan in kennis had gesteld, had de rechtbank nog kunnen onderzoeken of de telehoorzitting op een eerder tijdstip dan 11:15 uur kon worden gepland. Verder betrekt de rechtbank de feitelijke situatie van de overdracht bij dit oordeel. De overdracht stond gepland op 19 maart 2025 om 11:00 uur. Eiser zou per auto worden getransporteerd naar de [plaats]. Gelet daarop valt niet in te zien welke praktische of organisatorische problemen eraan in de weg zouden staan als de overdracht met een aantal uur, zodat eisers had kunnen worden gehoord op zijn beroep. Eiser zou immers met een videoverbinding worden gehoord, waardoor er geen rekening gehouden hoeft te worden met reistijd naar de rechtbank. De rechtbank benadrukt dat elke bewaring een ernstige inmenging vormt op het recht op vrijheid, zodat eisers rechtsbescherming van hoog niveau dient te zijn. [9] Hieronder valt onder meer eisers recht om door de rechter in persoon te worden gehoord op zijn beroep tegen die maatregel die hem zijn vrijheid ontneemt.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers fundamentele recht heeft geschonden om door de rechter in persoon te worden gehoord op het beroep tegen zijn vrijheidsbeneming en zich hiervoor geen rechtvaardiging heeft voorgedaan.
11. Dit gebrek is dermate ernstig dat voor een belangenafweging geen plaats is. De maatregel van bewaring is, gelet op de concrete omstandigheden zoals hierboven geschetst, van aanvang af onrechtmatig. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond. De rechtbank komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de beroepsgronden.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor acht dagen (vanaf datum oplegging tot aan datum overdracht) onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, tot een bedrag van € 800: te weten 8 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
13. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.814 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 800, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 25 maart 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
4.Koninklijke Marechaussee.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw.
9.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.