ECLI:NL:RBDHA:2025:4871
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 4 november 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser. Eiser betoogde dat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije en dat de minister onvoldoende actie had ondernomen. De rechtbank oordeelde echter dat er nog steeds zicht op uitzetting bestaat, ondanks het feit dat er na drie maanden geen reactie van de Algerijnse autoriteiten was ontvangen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister voldoende stappen heeft ondernomen, zoals het voeren van vertrekgesprekken en het rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het huidige onderzoek. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.