ECLI:NL:RBDHA:2024:19124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.43182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 4 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 11 november 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser alle gronden van de maatregel heeft betwist. De minister had als zware gronden vermeld dat eiser zich aan het toezicht zou kunnen onttrekken. Eiser heeft in zijn gehoor verklaard dat hij niet wil vertrekken uit Nederland omdat hij een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning wil indienen. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voldoende zijn gemotiveerd en dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om naar Algerije terug te keren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, maar dat de minister voldoende heeft aangetoond dat er wel degelijk zicht is op uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 november 2024 en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.43182
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1966.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden heeft betwist. Met betrekking tot de zware grond 3c stelt eiser dat deze onvoldoende is gemotiveerd door de minister. In het besluit van 16 april 2013 is geen terugkeerbesluit genomen en dit kan ook niet zo worden gezien. Uit het dossier blijkt dat er pas op 2 december 2019 een terugkeerbesluit is genomen, maar daarin is geen land van terugkeer genoemd. Er ontbreekt verder ook een aanvullend terugkeerbesluit. Over de zware grond 3i stelt eiser dat de motivering daarvan gebrekkig is. Eiser heeft in het gehoor inbewaringstelling op 4 november 2024 verklaard dat hij niet wil vertrekken uit Nederland omdat hij een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning wil indienen. Hij heeft hiervoor al contact opgenomen met zijn advocaat.
4. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft eerder op 16 april 2013 een besluit ontvangen waarin zijn ongewenstverklaring is ingetrokken en een zwaar inreisverbod voor de duur van vijf jaar is opgelegd. Dit besluit is aan te merken als een terugkeerbesluit. Dat daarin niet expliciet is vermeld dat eiser naar Algerije moet terugkeren doet daaraan geen afbreuk. Het is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) voldoende als de vreemdeling uit het besluit kan opmaken dat hij weet naar welk land hij moet terugkeren. Uit de diverse overwegingen in het besluit van 16 april 2013 heeft eiser de verplichting om naar Algerije terug te keren kunnen opmaken. Eiser heeft aan die terugkeerverplichting geen gehoor gegeven. Eiser heeft dit ook in zijn gehoor voor inbewaringstelling op 4 november 2024 kenbaar gemaakt. In dit gehoor verklaart hij dat hij niet terug wil en niet zelfstandig zal vertrekken. Eiser heeft ruim de tijd gehad om zelfstandig uit Nederland te vertrekken of zijn verblijf te legaliseren. Voor beide stappen heeft eiser geen activiteiten ondernomen.
5. De rechtbank oordeelt dat ook de lichte grond onder 4c terecht aan eiser is tegengeworpen. Eiser stelt dat hij nog steeds mag verblijven in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV), waar hij voor de minister traceerbaar is. Uit de stukken blijkt echter dat eiser in de Basisregistratie Personen (BrP) als niet ingezetene staat geregistreerd. Ook anderszins is van eiser niet een adres bekend bij de minister.
6. De zware gronden onder 3c en 3i en de lichte grond onder 4c zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgronden slagen daarom niet en de rechtbank laat de grond onder 4d onbesproken.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Hiertoe voert eiser aan dat hij in de BrP staat geregistreerd als niet ingezetene. Als eiser zijn proces in vrijheid mag afwachten en hij weer een kamer krijg bij de LVV zal hij traceerbaar zijn. Daarbij komt dat eiser twee kinderen in Nederland heeft met wie hij, tot aan zijn bewaring, regelmatig contact heeft gehad. Eiser zou ook graag de gelegenheid krijgen
om afscheid te nemen van zijn familie en vrienden die hem hebben geholpen. Eiser meent dat in het kader van het lichter middel een belangenafweging gemaakt had moeten worden die in zijn voordeel dient uit te vallen.
9. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de hierboven besproken gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking bestaat. Eiser verblijft al geruime tijd onrechtmatig in Nederland en heeft in deze tijd genoeg kans gehad om vrijwillig te vertrekken of zijn verblijf te legaliseren. Ook zijn verblijf in de LVV heeft niet geleid tot zijn vrijwillig vertrek. Evenmin is sprake van een vaste woon- of verblijfplaats Daarbij komt dat eiser weigert mee te werken aan een terugkeer naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

10. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Hiertoe voert eiser aan dat hij meerdere keren in bewaring heeft gezeten (2019 en 2021) en dit niet heeft geleid tot zijn uitzetting. Niet blijkt dat er nu gewijzigde omstandigheden zijn waardoor eiser dit keer wel zal worden uitgezet.
11. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Sinds eind september 2023 worden er weer laissez passers afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, er is geen aanleiding om te oordelen dat voor eiser geen laissez passer zal worden afgegeven. Daarnaast is er een kopie van het paspoort van eiser beschikbaar en is zijn nationaliteit door de Algerijnse autoriteiten al bevestigd in 2017. Dit kan volgens de minister het aanvragen van een lp bespoedigen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.