ECLI:NL:RBDHA:2025:482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielaanvraag van eiser aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 18 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, geboren in 1996 en van Somalische nationaliteit, heeft op 18 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij heeft eerder een beroep gedaan op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser stelt dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor zijn aanvraag omdat hij niet tijdig is overgedragen aan Frankrijk na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag in 2023. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de overdracht aan Frankrijk correct is uitgevoerd. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een reëel risico op schending van zijn rechten in Frankrijk, en de rechtbank volgt de minister in het standpunt dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft aangenomen dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat de eerdere afwijzing van eiser in Frankrijk niet betekent dat de asielprocedure daar niet voldoet aan de Europese wet- en regelgeving. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.E.Th. Hogervorst),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
18 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL24.45595).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich bij bericht van
8 januari 2025 afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Somalische nationaliteit. Eiser heeft op 18 mei 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser in verschillende landen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend: op
7 december 2015 in Zweden, op 29 januari 2020 in Frankrijk, op 14 september 2022 in Nederland, op 12 juni 2023 in Duitsland en op 4 januari 2024 in Zwitserland. In dit geval heeft Nederland op 15 juli 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, Dublinverordening. Frankrijk heeft dit verzoek op
29 juli 2024 aanvaard.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert ten eerste aan dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor zijn asielaanvraag omdat hij niet (tijdig) is overgedragen aan Frankrijk na de eerdere ongegrond verklaring van zijn beroep op 21 april 2023. [2] In het bestreden besluit wordt volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom Frankrijk plotseling wel weer verantwoordelijk zou zijn, nu niet Nederland maar Duitsland eiser heeft overgedragen aan Frankrijk. Eiser beroept zich daarbij op een brief die hij van de minister heeft ontvangen waarin wordt aangegeven dat zijn zaak verder in de (Nederlandse) nationale procedure zal worden behandeld. Dat Frankrijk het verzoek om terugname heeft geaccepteerd, is volgens eiser dan ook niet meer relevant. Eiser is het bovendien niet eens met de beoogde overdracht aan Frankrijk omdat hij daar een afwijzing heeft gekregen, omdat hij geen recht meer had op opvang en omdat hij het land moest verlaten. Volgens eiser kent Frankrijk een ‘structurele tekortkoming’ ten aanzien van opvang, nu het gebrek aan opvang een structureel probleem is en omdat er in het geval van een herhaalde aanvraag helemaal geen opvang is. Hij zal hierdoor in een situatie terecht komen die strijdig is met artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 EVRM. Daarnaast is eiser van mening dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement omdat hij vanuit Frankrijk zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst Somalië.
Het oordeel van de rechtbank
Is Nederland of Frankrijk verantwoordelijk?
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor zijn asielaanvraag. De rechtbank overweegt allereerst dat een eerder beroep van eiser bij de hiervoor genoemde uitspraak ongegrond is verklaard omdat Frankrijk de verantwoordelijke lidstaat is. Tussen partijen is in geschil of vervolgens een overdracht binnen zes maanden heeft plaatsgevonden waardoor de verantwoordelijkheid op Nederland is overgegaan op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor Dublin van 27 mei 2024 verklaard dat hij op 14 december 2023 door Duitsland aan Frankrijk is overgedragen. Deze verklaring wordt ondersteund door de brief van 14 december 2023 van de Franse autoriteiten die eiser tijdens dit gehoor heeft overgelegd. Door deze overdracht is naar het oordeel van de rechtbank het eerdere claimverzoek aan Frankrijk vóór het verstrijken van de (verlengde) overdrachtstermijn geëffectueerd. Dat eiser in dit geval niet door de Nederlandse maar door de Duitse autoriteiten is overgedragen aan Frankrijk, maakt niet dat van een overdracht als bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening geen sprake is en de verantwoordelijkheid zou moeten overgaan op Nederland. Uit de Dublinverordening volgt immers niet dat enkel sprake kan zijn van een gecontroleerde overdracht door de verzoekende lidstaat. [3] De door eiser voorgestane uitleg – dat alleen bij overdracht door Nederland aan Frankrijk sprake zou zijn van een overdracht – zou naar het oordeel van de rechtbank afbreuk doen aan de nuttige werking van de Dublinverordening. De Dublinverordening is immers niet zo bedoeld dat een vreemdeling onder een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat uit kan komen door naar een andere lidstaat te reizen. Bovendien hebben de autoriteiten van Frankrijk het claimverzoek van Nederland (wederom) geaccepteerd. Wanneer zij van mening waren geweest dat de overdracht van eiser aan Frankrijk niet geëffectueerd was of de verantwoordelijkheid inmiddels was overgegaan op Nederland, dan hadden zij deze claim niet aanvaard. Nu eiser binnen de (verlengde) overdrachtstermijn aan Frankrijk is overgedragen, is artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening niet aan de orde. De minister is dan ook terecht uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Frankrijk.
8. Voor zover eiser stelt dat het besluit van de minister van 15 mei 2023 tot verlenging van de overdrachtstermijn tot achttien maanden op onjuiste gronden is genomen, had hij dat in dat kader moeten aanvoeren door hiertegen beroep in te stellen. [4] Niet is gebleken dat eiser van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Ten aanzien van de brief van de minister van 10 juli 2024, waarin staat dat de asielaanvraag van eiser wordt opgenomen in de nationale procedure, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat sprake is van een ongeclausuleerde mededeling. Bovendien is op dezelfde dag een herstelbrief gestuurd. Gelet hierop had eiser er naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op mogen vertrouwen dat zijn asielaanvraag in Nederland inhoudelijk zou worden behandeld.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk
9. De rechtbank stelt voorop dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit betekent dat de minister er in het algemeen vanuit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij of zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een dergelijke schending is sprake indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [5]
10. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt mogen stellen dat ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft hierbij verwezen naar de meest recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [6] Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. De verwijzing van eiser naar pagina 102 en 103 van het AIDA rapport update 2022 en de stelling dat in Frankrijk sprake is van een ‘structurele tekortkoming’ leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 mei 2024 [7] namelijk overwogen dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Bovendien heeft de Afdeling in haar uitspraak van 30 augustus 2024 [8] geoordeeld dat het AIDA-rapport update 2023 geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk en de situatie voor Dublinclaimanten dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige AIDA-rapportages over Frankrijk. Deze lijn heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 oktober 2024 [9] nog eens bevestigd. Dat Frankrijk in sommige gevallen geen opvangvoorzieningen biedt bij een opvolgende aanvraag maakt dit niet anders, nu de Afdeling op 27 februari 2024 heeft geoordeeld dat dit niet in strijd is met artikel 20 van de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). [10] De Franse autoriteiten hebben met de aanvaarding van het claimverzoek bovendien toegezegd dat zij de (opvolgende) asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese wet- en regelgeving. Voor zover eiser van mening is dat Frankrijk zich niet houdt aan deze internationale verplichtingen en hij na zijn overdracht problemen ondervindt, dan mag van hem worden verwacht dat hij hierover klaagt bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is.
11. De stelling van eiser dat hij het niet eens is met een overdracht aan Frankrijk omdat hij daar een afwijzing heeft gekregen treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Een afwijzing maakt namelijk nog niet dat de asielprocedure in Frankrijk niet voldoet aan de Europese wet- en regelgeving. De minister heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen.
12. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat hij niet mag worden overgedragen aan Frankrijk wegens een reëel risico op indirect refoulement nu hij in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 EU-Handvest zal worden uitgezet naar Somalië. De Afdeling heeft namelijk, in lijn met jurisprudentie van het Hof van Justitie, op 12 juni 2024 [11] geoordeeld dat, kort gezegd, een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet eerst vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. De rechter moet er namelijk van uitgaan dat de autoriteiten van de aangezochte lidstaat het risico op refoulement in het land van herkomst naar behoren beoordelen en vaststellen, en dat de asielzoeker in die lidstaat over daadwerkelijke rechtsmiddelen beschikt om een beslissing van de autoriteiten aan te vechten. Nu hiervoor reeds is overwogen dat dergelijke systeemfouten ten aanzien van Frankrijk niet zijn komen vast te staan, toetst de rechtbank niet verder of indirect refoulement aannemelijk is.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen omdat Frankrijk hiervoor verantwoordelijk is. Eiser krijgt dus geen gelijk.
14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Janssens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 16 januari 2025.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:NL:RBLIM:2023:2670, niet gepubliceerd.
3.Zie hiervoor ook de considerans van de Dublinverordening onder punt 24.
4.Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022 (ECLI: NL:RVS:2022:3630) volgt dat van onderduiking van de vreemdeling sprake is wanneer de vreemdeling zijn woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen. Daarnaast is het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn volgens dezelfde uitspraak van de Afdeling een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld.
5.Uitspraak van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Zie pagina 5 van het bestreden besluit.