ECLI:NL:RBDHA:2025:4793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/09/668143 / HA ZA 24-517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat en de politie voor schade door aanvaringen tijdens boerenprotesten

In deze zaak vorderden de eisers, waaronder LIVE SEAFOOD B.V. en de Staat der Nederlanden, schadevergoeding van de politie en de Staat voor schade aan een visserskotter die was ontstaan tijdens een politieoptreden tijdens boerenprotesten op 22 juni 2022. De eisers stelden dat de politie onrechtmatig had gehandeld door de kotter aan te varen met twee politieboten, wat resulteerde in schade aan de kotter. De rechtbank beoordeelde of de politie en de Staat aansprakelijk waren voor de schade. De rechtbank oordeelde dat het optreden van de politie niet strafvorderlijk was, maar gericht op handhaving van de openbare orde. Hierdoor kon de Staat niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade. De rechtbank concludeerde dat de politie ook niet aansprakelijk was, omdat de schade niet het gevolg was van fouten van de politie. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de politie en de Staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/668143 / HA ZA 24-517
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van

1.[eiser, sub 1] B.V., te [vestigingsplaats] ,

2.
LIVE SEAFOOD B.V., te Urk,
eisers,
advocaat mr. P.J. Hoepel te Rotterdam,
tegen
1.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Het ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag,

2.DE NATIONALE POLITIE, te Den Haag,

gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.
Partijen worden hierna ‘ [eiser, sub 1] ’, ‘Seafood’, ‘de Staat’ en ‘de politie’ genoemd. Eisers worden hierna samen ‘ [eisers] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 juni 2024, met producties 1 tot en met 8,
  • de conclusie van antwoord van de politie, met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord van de Staat, met producties 1 tot en met 3,
  • de akte overlegging productie van [eisers] , met productie 9,
  • de brief van mr. Bolt namens de politie van 18 februari 2025, met als bijlage een USB-stick met camerabeelden van de twee politieboten [politieschip 1] en [politieschip 2] .
1.2.
Bij tussenvonnis van 6 november 2024 is een mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling is op 25 februari 2024 gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken en naar voren gebracht. De aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser, sub 1] is een in Urk gevestigd binnenvisserijbedrijf. Voor het vangen van vis heeft [eiser, sub 1] twee visserskotters in eigendom, waaronder de [kenteken] (hierna: ‘de kotter’). Dhr. [naam] is sinds 5 juni 2020 enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser, sub 1] .
2.2.
Seafood is een bedrijf dat vis verhandelt. Tot oktober 2022 was mw. [de schipper] (hierna te noemen: ‘ [de schipper] ’) enig bestuurder van Seafood. [de schipper] is de echtgenote van [naam] .
2.3.
Op woensdag 22 juni 2022 vonden in Nederland boerendemonstraties plaats. Eén van die demonstraties zou plaatsvinden op de A6 ter hoogte van de Ketelbrug. Voor deze demonstratie had de organisatie bedacht dat de Ketelbrug kortstondig gestremd kon worden door een visserskotter, zodat de boeren de gelegenheid hadden om kort op de A6 te flyeren. Hiervoor hebben zij [de schipper] benaderd.
2.4.
Vervolgens is op 22 juni 2022 de kotter met veertien opvarenden naar de Ketelbrug gevaren. Aan boord waren [de schipper] (als schipper) haar zoons [opvarende 1] (hierna: ‘ [opvarende 1] ’) en [opvarende 3] , haar vader, haar buurman [opvarende 2] (hierna: ‘ [opvarende 2] ’), een radiojournalist, en enkele andere opvarenden (volwassenen en jongeren). Voordat de kotter de Ketelbrug kon stremmen, werd de kotter geïnformeerd dat de brug niet zou openen. De kotter is omstreeks 16:00 uur op ongeveer 50 meter vóór de brug voor anker gegaan.
2.5.
Op datzelfde moment bevonden zich in de buurt van de Ketelbrug drie politievaartuigen, te weten de politieschepen [politieschip 1] en [politieschip 2] en de [politieschip 3] (een RHIB-motorboot). De [politieschip 3] is naar de kotter gevaren. De plaatsvervangend groepscommandant van de politie heeft aan [de schipper] gevraagd of hij aan boord mocht komen. Er heeft een gesprek tussen hen plaatsgevonden, waarbij [de schipper] op enig moment de plaatsvervangend groepscommandant om zijn legitimatie heeft gevraagd. Nadat hij die had getoond, is de plaatsvervangend groepscommandant met drie andere agenten vanaf de [politieschip 3] aan boord van de kotter gestapt. Tijdens het overstappen duwde [opvarende 1] met zijn hand tegen de schouder van een van de overstappende agenten, waarna er tumult aan boord ontstond. Nadat het weer rustig was geworden, heeft de plaatsvervangend groepscommandant aan boord van het schip gevorderd dat de kotter voor anker zou blijven liggen op de plaats waar hij lag. Op een vraag van een van de opvarenden (“En als we dan naar de haven gaan?”) heeft de plaatsvervangend groepscommandant geantwoord dat de kotter ook terug naar de haven mocht gaan, maar dat de kotter dan wel ‘in één rechte streep’ terug moest naar Urk.
2.6.
De kotter is hierna nog enige minuten stil blijven liggen. Op bevel van de sectiecommandant is de [politieschip 2] langszij aan de stuurboordzijde van de kotter gaan liggen, waarna een aantal extra (ME)-leden vanaf de [politieschip 2] aan boord van de kotter is gegaan.
2.7.
Op enig moment heeft de kotter het anker gelicht en is gaan varen in de richting van Urk. De [politieschip 2] is dicht langszij blijven varen aan de stuurboordzijde van de kotter. Tijdens de vaart zijn de kotter en de [politieschip 2] een aantal keren tegen elkaar aangevaren.
2.8.
Enkele minuten na het wegvaren van de kotter en de [politieschip 2] heeft de sectiecommandant opdracht gegeven aan de [politieschip 1] om aan de bakboordzijde van de kotter te gaan varen. Nadat de [politieschip 1] bij de kotter was aangesloten, is een aantal ME-leden vanaf de kop van de stuurboordzijde [politieschip 1] op de achterzijde van de kotter overgestapt. Tijdens de vaart is (de kop van) de stuurboordzijde de [politieschip 1] in botsing gekomen met de bakboord (achter)zijde van de kotter.
2.9.
Op enig moment hebben de aan boord van de kotter aanwezige agenten de controle over de stuurhut van de kotter overgenomen. De schipper van de [politieschip 1] is overgekomen om de kotter naar de haven van Lelystad te varen. De politie heeft in de haven vastgesteld dat de kotter enige schade had opgelopen.
2.10.
In Lelystad zijn alle opvarenden (uitgezonderd de journalisten) aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van openlijke geweldpleging. Alle opvarenden zijn een dag later, op 23 juni 2022, in de loop van de dag weer heengezonden. Geen van de opvarenden is strafrechtelijk vervolgd; het Openbaar Ministerie heeft de zaken tegen hen geseponeerd wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
2.11.
Op 31 mei 2023 heeft de advocaat van [eisers] de Staat en de politie schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisers] hebben geleden als gevolg van de aanvaring en de onrechtmatige aanhouding van bij hen betrokken opvarenden. De politie heeft de aansprakelijkheid bij e-mails van 15 en 20 juni 2023 van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Staat en de politie hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade van [eisers] , begroot op een bedrag van € 51.686,09, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eisers] stellen dat de politiepoten [politieschip 2] en de [politieschip 1] schuld hebben aan het veroorzaken van de schade die op 22 juni 2022 is ontstaan aan de kotter. De bemanning van de [politieschip 1] en [politieschip 2] heeft fouten gemaakt, door tijdens het ‘pezen’ (het langszij de kotter varen om nog meer politiemedewerkers aan boord te krijgen) meerdere keren tegen de kotter aan te varen en schade te veroorzaken. De schippers van de politieboten hebben tijdens het pezen niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen; bovendien was het toepassen van deze tactiek onder de gegeven omstandigheden disproportioneel. De politie moet daarom op grond van de artikelen 8:1004 en 8:1005 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Casuele/De Toekomst-arrest van de Hoge Raad van 30 november 2001 [1] de schade van [eisers] vergoeden, aldus [eisers] .
3.3.
[eisers] stellen verder dat niet alleen de politie, maar ook de Staat hun schade moet vergoeden, aangezien [eisers] in de hoedanigheid van ‘niet-verdachten’ schade hebben geleden als gevolg van strafvorderlijk optreden van de politie. De geleden schade valt buiten het gewone bedrijfsrisico van [eisers] , zodat de Staat de schade op grond van artikel 6:162 BW en de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, volgend op het arrest Staat/Lavrijsen [2] , hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.
3.4.
De politie en de Staat voeren elk voor zich verweer en concluderen allebei dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank moet beoordelen of de politie en de Staat (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade die [eisers] als gevolg van de gebeurtenissen op 22 juni 2022 hebben geleden. [eisers] hebben in deze procedure vergoeding van verschillende schadeposten gevorderd. Allereerst vordert [eiser, sub 1] vergoeding van reparatiekosten van de kotter (als gevolg van de aanvaringen) en visverlet vanwege het stilliggen van de kotter op de werf (voor reparaties). Daarnaast stellen [eisers] dat zij schade hebben geleden, doordat [eisers] als gevolg van de aanhoudingen respectievelijk een bemanningslid en haar directeur een dag hebben moeten missen. Dit heeft volgens hen geleid tot een dag visverlet ( [eiser, sub 1] ) en kosten voor een extra (avond)keuring van een lading vis en gederfde winst (Seafood). De rechtbank zal de verschillende schadeposten hierna achtereenvolgens bespreken, te beginnen bij de aanvaringsschade van de kotter.
Is de Staat hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van de aanvaring?
4.2.
Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat schade aan de kotter is ontstaan als gevolg van aanvaringen tussen de kotter en de politieboten [politieschip 1] en [politieschip 2] . [eiser, sub 1] vordert naar aanleiding van de aanvaringen betaling van een bedrag van € 42.980,22 aan reparatiekosten en van een bedrag van € 4.000,- voor visverlet (8x € 500,- per dag), omdat de kotter in het hoogseizoen acht dagen voor reparatie op de werf heeft gelegen. Ten slotte vordert [eiser, sub 1] betaling van de kosten voor de schadetaxatie (€ 1.652,86).
4.3.
De politie neemt primair het standpunt in dat zij niet aansprakelijk is voor deze schade, omdat niet de politie, maar de kotter schuld heeft aan de aanvaring. Subsidiair betwist de politie de hoogte van de gestelde schade. Dit geschil tussen de politie en [eiser, sub 1] wordt hierna verder besproken.
4.4.
De Staat heeft als verweer aangevoerd dat de Staat hoe dan ook niet (mede) aansprakelijk kan worden gehouden voor de aanvaringsschade, ook niet als de politie daaraan schuld heeft. Dit omdat het schadeveroorzakende optreden van de politie niet strafrechtelijk van aard was, maar plaatsvond in het kader van de handhaving van de openbare orde. Dit verweer van de Staat slaagt. De rechtbank licht dit oordeel toe.
4.5.
Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, staat zij onder gezag van de officier van justitie (zie artikel 12, eerst lid, Politiewet 2012). Onder strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde wordt verstaan de daadwerkelijke voorkoming, de opsporing, de beëindiging, de vervolging en de berechting van strafbare feiten. Indien de politie fouten maakt bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde kan ook de Staat – als degene onder wiens gezag dit optreden volgens de wet plaatsvindt –
daarvoor (mede)aansprakelijk worden gehouden. Tot de taken van de politie behoort ook de handhaving van de openbare orde. Handhaving van de openbare orde in een gemeente vindt niet plaats onder het gezag van de officier van justitie, maar onder het gezag van de burgemeester (zie artikel 11, eerste lid, Politiewet 2012). Voor fouten bij politieoptreden ter handhaving van de openbare orde kan op grond van het stelsel van de wet dus niet de Staat, maar de gemeente (mede) worden aangesproken. [3]
4.6.
Uit de processen-verbaal van de politie volgt dat de politie op 22 juni 2022 omstreeks 16:00 uur met drie politieboten ter plaatse bij de Ketelbrug was, omdat zij was geïnformeerd over een mogelijke deelname van vissersboten bij de boerenprotesten, waarbij de vissersboten mogelijk onder de Ketelbrug voor anker zouden gaan, met als gevolg dat de snelweg A6 zou worden geblokkeerd. Daarnaast had de politie informatie ontvangen over de mogelijke aanwezigheid van een grote hoeveelheid noodvuurwerk aan boord van het schip. Uit het proces-verbaal van de plaatsvervangend groepscommandant van de politie volgt dat hij, nadat de kotter liggend voor anker bij de gesloten Ketelbrug was aangetroffen, naar de kotter is gevaren om te informeren naar de bedoelingen van de opvarenden, de papieren van de schipper te controleren, en te controleren op het mogelijk oplaten van een drone en de aanwezigheid van vuurwerk. Daaruit volgt dat het benaderen en betreden van de kotter geen verband hield met de verdenking van een concreet strafbaar feit, maar was gericht op het bewaken van de openbare orde.
4.7.
Datzelfde geldt voor het daarna volgende optreden van de [politieschip 2] en [politieschip 1] , waarbij de aanvaringen en de schade aan de kotter zijn ontstaan. Vast staat dat de kotter enige tijd na het aan boord komen van de politie, richting Urk is gaan varen. Toen dat gebeurde, waren meerdere leden van de nautische ME aan boord. De [politieschip 2] is vervolgens dicht langszij blijven meevaren, aan stuurboordzijde van de kotter. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] (gezagvoerder op de [politieschip 2] ) volgt dat dit gebeurde om de ME te blijven faciliteren, mocht dat nodig zijn. [4] Uit de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (opvarenden van de [politieschip 1] ) volgt dat vervolgens via de marifoon aan de kotter een verkeersaanwijzing is gegeven om de kotter stil te leggen in verband met de veilige vaart en veiligheid van de opvarenden van de [politieschip 2] en de kotter en dat, toen dit niet gebeurde, opdracht is gegeven aan de [politieschip 1] om leden van de mobiele eenheid vanaf de [politieschip 1] over te zetten aan de bakboordzijde van de kotter. [5] Hierbij zijn de [politieschip 1] en de kotter tegen elkaar aangevaren. Op enig moment heeft de politie de controle over het stuurhuis van de kotter overgenomen.
4.8.
Uit het bovenstaande volgt dat het optreden van de twee politieboten (het ‘pezen’) plaatsvond in het kader van de handhaving van de openbare orde. Dit optreden had immers tot doel om de veiligheid van de opvarenden van de kotter, waaronder ook de daar aanwezige ME-leden te waarborgen en de kotter onder controle van de politie te brengen. Weliswaar is in de marge van het hiervoor omschreven politieoptreden ook een verdenking van openlijke geweldpleging door de opvarenden ontstaan, maar dat betekent niet dat het politieoptreden op het water een strafvorderlijk karakter had. Het politieoptreden was niet gericht op de aanhouding van de opvarenden, maar op het ondersteunen van de agenten aan boord en het beëindigen van een onveilige situatie. De opvarenden zijn pas aangehouden, nadat de controle over de kotter was overgenomen en in Lelystad was aangemeerd.
4.9.
Aldus kan de Staat niet aansprakelijk worden gehouden voor schade die tijdens de inzet van de politieboten op het water aan de kotter is ontstaan, ook niet als de schade door fouten van de politie is ontstaan.
4.10.
Daarmee is nog niet de vraag beantwoord of de politie zelf vanwege gemaakte fouten aansprakelijk is. Op die vraag zal de rechtbank nu hierna ingaan.
Is de politie aansprakelijk voor de schade aan de kotter?
4.11.
Titel 11, afdeling 1 van Boek 8 BW bevat een regeling over aanvaringen waarbij een binnenschip is betrokken. Indien een binnenschip door een aanvaring schade heeft veroorzaakt, is de eigenaar van dat binnenschip verplicht de schade te vergoeden, maar alleen indien de schade is veroorzaakt door schuld (artikelen 8:1004, eerste lid, en 8:1005 BW). De Hoge Raad heeft in het arrest Casuele/De Toekomst een drietal gevallen omschreven waarin sprake is van schuld van een schip. Volgens de Hoge Raad is dat onder meer het geval indien de schade het gevolg is van een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169-6:171 BW.
4.12.
[eiser, sub 1] heeft gesteld dat, in de kern genomen, op drie verschillende momenten schade is ontstaan aan de kotter door de schuld van de politie(boten), te weten:
  • tijdens het eerste langszij varen van de [politieschip 2] , voor het overzetten van ME-leden;
  • tijdens het langszij varen van de [politieschip 2] (aan stuurboordzijde van de kotter), na het wegvaren,
  • tijdens het langszij varen van de [politieschip 1] (aan bakboordzijde van de kotter).
Daaraan legt [eiser, sub 1] ten grondslag dat, kort gezegd, voor het schadeveroorzakende handelen van de politie geen enkele noodzaak of rechtvaardiging bestond, omdat de kotter conform de aanwijzing van de politie in een rechte lijn naar Urk is gevaren. Daarnaast was het toepassen van het pezen onder de gegeven omstandigheden disproportioneel en heeft de politie niet de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen. De schade is aldus ontstaan door fouten van de bemanning van de [politieschip 2] en [politieschip 1] .
De rechtbank zal deze drie schadeveroorzakende momenten hierna ieder afzonderlijk bespreken en beoordelen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het op grond van de artikelen 149 en 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [eiser, sub 1] is om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen, dat schade aan de kotter is ontstaan als gevolg van een fout van de bemanning van de politieboten.
De schade bij het overzetten van ME-leden vanaf de [politieschip 2]
4.13.
[eiser, sub 1] heeft ter zitting gesteld dat tijdens het overstappen van de ME-leden vanaf de [politieschip 2] schade is ontstaan aan de aan stuurboordzijde van de kotter bevestigde waterspuit, dus al op het moment dat de kotter nog stil lag.
4.14.
De politie heeft betwist dat tijdens het overstappen schade aan de kotter is ontstaan. [eiser, sub 1] heeft hiertegenover, ter onderbouwing van haar stelling, verwezen naar de door [eiser, sub 1] gemaakte videobeelden aan boord van de kotter (productie 2 bij dagvaarding), waarop is te horen dat [opvarende 1] tijdens het langszij komen van de [politieschip 2] roept dat de politie de waterspuit breekt en enkele seconden later een geluid te horen is dat er op lijkt alsof er inderdaad iets breekt, en [eiser, sub 1] -Kapitein vervolgens roept dat de politie de zaak kapotmaakt. [6] Gelet op het voorgaande heeft de politie onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de waterspuit op dit moment kapot is gegaan. De vervolgvraag is of de schade is ontstaan als gevolg van een fout van de [politieschip 2] . Dit is in de gegeven omstandigheden niet het geval. Daarbij is het volgende van belang.
4.15.
De politie is aanvankelijk met vier man in normaal ME uniform zonder beschermingsmiddelen aan boord van de kotter gegaan, om te controleren op de aanwezigheid van vuurwerk en ervoor te zorgen dat met de kotter geen blokkade van de A6 kon worden gerealiseerd. Op grond van artikel 1.20 van het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) heeft de politie de bevoegdheid om op de naleving van de bepalingen uit het Bpr te controleren, en moet de schipper daaraan meewerken. Die medewerkingsplicht houdt volgens artikel 1.20 Bpr onder meer in dat het de politie makkelijk moet worden gemaakt om onmiddellijk aan boord te komen. Het is tussen partijen niet in geschil dat de schipper, [de schipper] , heeft geweigerd om een legitimatiebewijs en haar scheepspapieren te tonen. Op de door [eiser, sub 1] overgelegde videobeelden is verder te zien dat meerdere opvarenden dicht tegen de reling staan waardoor het overstappen van de agenten op de kotter wordt bemoeilijkt, en ten minste [opvarende 1] het overstappen van de agenten actief probeert te belemmeren door zijn hand op de schouder van een politieagent te leggen, waarna het nodige duw en trekwerk ontstaat. Als de rust weer enigszins is teruggekeerd, blijft de sfeer aan boord grimmig en stellen meerdere opvarenden zich provocerend op richting de politie. Op de videobeelden is te horen dat meerdere opvarenden zaken naar de politie roepen als “
stel je niet zo aan met je stok [7]
bent u trots op u zelf [8] en “
jij bent niet geschikt voor je werk [9] en dat in ieder geval één agent door [opvarende 2] wordt bedreigd. [10] Naar het oordeel van de rechtbank mocht de politie, gelet op de hiervoor beschreven opstandige houding van de opvarenden, het aantal opvarenden, en het aantal op de kotter aanwezige agenten, in redelijkheid tot het oordeel komen dat het noodzakelijk en proportioneel was om snel extra agenten in ME-uitrusting op de kotter over te zetten. [eiser, sub 1] heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat de schade aan de waterspuit is ontstaan door een fout van de [politieschip 2] .
De schade bij het langszij varen van de [politieschip 2] (tijdens de vaart)
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de [politieschip 2] en de kotter tegen elkaar aan zijn gevaren, nadat de kotter koers had gezet in de richting van Urk en de [politieschip 2] langszij is blijven varen. De te beantwoorden vraag is of die aanvaringen het gevolg zijn van fouten van de politie, zoals [eiser, sub 1] en Seafood stellen.
4.17.
Ook bij de beantwoording van die vraag is van belang wat aan de aanvaringen vooraf is gegaan. De plaatsvervangend groepscommandant heeft na het aan boord gaan een verkeersaanwijzing aan de schipper ( [de schipper] ) gegeven om ófwel voor anker te blijven liggen, ófwel in één rechte lijn terug te varen naar de haven van Urk. Op grond van artikel 1.19 Bpr is de schipper verplicht aan die verkeersaanwijzing gevolg te geven.
4.18.
Uit de door [eiser, sub 1] overgelegde videobeelden blijkt dat in eerste instantie, na het geven van de aanwijzing, door [opvarende 1] wordt gezegd dat ze “
die kant op willen gaan” (hij wijst in een andere richting dan Urk), waarop de plaatsvervangend groepscommandant zegt dat hij niet met hem in gesprek is en even zaken wil doen met de schipper. [11] [de schipper] geeft daarop te kennen dat zij een klacht wil indienen. Op de gegeven vordering wordt niet direct ingegaan. Kort daarna volgt een woordenwisseling tussen [opvarende 2] en een van de agenten, waarbij [opvarende 2] roept dat men “
voor anker gaat en geen kant opgaat”. [12] Ongeveer één minuut later is te zien dat de [politieschip 2] langszij de kotter komt varen om meer agenten over te zetten. Te horen is dat [de schipper] roept dat “
als iedereen aan boord is, ze mee mogen naar de haven”, waarna [opvarende 2] roept “
dan gaan ze allemaal mee naar Urk”, wat [de schipper] bevestigt (“
dan gaan ze mooi mee naar Urk”). [13]
4.19.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van [eiser, sub 1] dat de schipper hiermee voldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt aan de politie dat de kotter koers naar Urk zou zetten, en dat dus aan de aanwijzing van de politie gehoor zou worden gegaan. Uit het voorgaande blijkt dat door de opvarenden achtereenvolgens wisselende signalen zijn gegeven over de te vervolgen koers (voor anker liggen of terugvaren) en dat niet een heel duidelijk direct antwoord is gegeven op de instructie van de plaatsvervangend commandant. Daarbij is ook van belang dat er, zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft vastgesteld, sprake was van een opstandige en grimmige sfeer aan boord. In het licht van deze omstandigheden behoefde de politie uit de laatste uitlatingen van [de schipper] en [opvarende 2] niet af te leiden dat de kotter daadwerkelijk van plan was om het anker te lichten en naar Urk terug te varen.
4.20.
Vast staat dat [opvarende 2] en [de schipper] vervolgens, na het overstappen van de extra ME-leden, naar de stuurhut zijn gegaan, het anker hebben gelicht en een koers richting Urk hebben ingezet, dit zonder verder voorafgaand overleg met of aankondiging aan de plaatsvervangend commandant, die op dat moment nog samen met de andere agenten op het achterdek van de kotter stond. De rechtbank kan de politie volgen in haar stelling dat de politie hiermee door het wegvaren van de kotter werd verrast. Eveneens kan de rechtbank begrijpen dat de politie onder deze omstandigheden opdracht heeft gegeven aan de [politieschip 2] om dicht langszij de kotter te blijven varen, om de veiligheid van de aan boord aanwezige agenten te kunnen waarborgen en die agenten, indien nodig, met meer mankracht bij te kunnen staan. Dit dicht langszij varen van de [politieschip 2] kan dan ook niet als een fout van de politie worden aangemerkt.
4.21.
Vast staat dat de [politieschip 2] en de kotter vervolgens, tijdens het meevaren, met elkaar in aanvaring zijn gekomen. [eiser, sub 1] stelt dat dit kwam, doordat de [politieschip 2] tijdens het meevaren de kotter meermalen aan stuurboordzijde heeft weggedrukt. Meerdere agenten hebben echter verklaard dat het de kotter was die tijdens het varen begon te slingeren en een beweging naar stuurboord maakte. [14] Verbalisant [verbalisant 1] (gezagvoerder op de [politieschip 2] ) heeft verklaard dat de kotter, na honderd meter een vaste koers te hebben gevaren, plotseling zigzagbewegingen begon te maken. Naar zijn beleving had de roerganger van de kotter niet de intentie om de [politieschip 2] opzettelijk te beschadigen, maar wilde hij het de [politieschip 2] alleen lastig maken om op korte afstand langszij te varen. [15] Ook uit de camerabeelden van de [politieschip 1] – die de rechtbank heeft bekeken – blijkt niet dat de [politieschip 2] een beweging naar bakboordzijde maakt. Uit die beelden blijkt juist eerder dat de kotter met zijn boeg naar stuurboordzijde draait en dat de kotter schommelbewegingen maakt. [16] De rechtbank acht daarmee onvoldoende onderbouwd dat de schade aan de kotter is ontstaan, doordat de [politieschip 2] de kotter aan stuurboordzijde heeft weggedrukt.
4.22.
Voor zover de botsingen tussen de boeg van de beide boten zijn ontstaan, doordat [opvarende 2] (op dat moment roerganger van de kotter) de kotter op
autopilothad gezet op 360 graden Noord richting Urk (en de
autopilotde kotter daardoor naar stuurboord wilde draaien), komt dat voor eigen rekening en risico van [eiser, sub 1] . Immers, zoals hiervoor al is overwogen, heeft [eiser, sub 1] zelf ondanks de gegeven vordering van de politie niet voldoende duidelijk richting de politie gecommuniceerd dat zij een koers ging inzetten richting Urk, waardoor voor de politie niet duidelijk was waar de kotter heen zou varen en de [politieschip 2] genoodzaakt was om ter waarborging van de veiligheid van de aan boord aanwezige politieagenten dicht bij de kotter te blijven varen. Bovendien heeft de politie gesteld dat, nadat de kotter was gaan zigzaggen, tot drie maal toe vanaf de [politieschip 1] via de marifoon aan de stuurhut van de kotter het bevel is gegeven om het schip tot stilstand te brengen. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat deze bevelen zijn gegeven, aangezien meerdere agenten dat hebben verklaard. [17] Vast staat de kotter, ondanks de stopbevelen, is blijven doorvaren. Indien vervolgens tijdens die verdere vaart nogmaals aanvaringen met de [politieschip 2] zijn ontstaan, komt dat eveneens voor eigen rekening en risico van [eiser, sub 1] . Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat die aanvaringen onder de gegeven omstandigheden aan fouten van de politie zijn te wijten.
De schade bij het langszij varen van de [politieschip 1]
4.23.
Hiervoor is al geoordeeld dat vaststaat dat de politie vanaf de [politieschip 1] herhaaldelijk een bevel aan de kotter heeft gegeven om de kotter tot stilstand te brengen, nadat deze was gaan zigzaggen en schommelen. Ook staat vast dat die verkeersaanwijzing niet werd opgevolgd en dat de kotter meermalen met de [politieschip 2] in botsing was gekomen. Het is niet gesteld of gebleken dat er op dat moment al een signaal vanaf de kotter was gekomen dat de situatie onder de controle van de politie was. Uit de processen-verbaal van de politie en de videobeelden blijkt dat de aan boord aanwezige politieagenten, nadat zij naar de stuurhut waren gegaan, eerst [opvarende 1] met geweld uit de stuurhut hebben moeten verwijderen en dat pas daarna ook alle andere opvarenden de stuurhut hebben verlaten.
4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de nautisch sectiecommandant ME onder deze omstandigheden – waarbij bevelen tot stoppen waren genegeerd, en de kotter ondanks de aanwezigheid van meerdere agenten aan boord nog niet zichtbaar onder de controle van de politie was – opdracht geven aan de [politieschip 1] om aan bakboordzijde extra ME-leden over te zetten. Dit is een lastige manoeuvre, waarvoor de [politieschip 1] met zijn boeg vlak langs de bakboordzijde van de kotter moest varen om de ME-leden te kunnen overzetten, terwijl de kotter nog aan het varen was. [eiser, sub 1] heeft onvoldoende onderbouwd waarom het onder die omstandigheden, waarbij de [politieschip 1] dicht langs de kotter moest (en mocht) varen, aan onzorgvuldig handelen van de politie is te wijten dat de kop van de stuurboorzijde van de [politieschip 1] en de bakboord achterzijde van de kotter met elkaar in aanvaring zijn gekomen, en schade aan de kotter is ontstaan.
4.25.
De rechtbank volgt [eiser, sub 1] niet in haar stelling dat de bemanning van de [politieschip 1] en de [politieschip 2] gebruik had moeten maken van beschermingsmaterialen zoals boeien en stootkussens. Uit het voorgaande volgt dat de kotter voor de politie onverwacht in vaart werd gebracht en ondanks bevelen van de politie niet tot stilstand werd gebracht. De beide politieboten moesten hierdoor voortvarend handelen, om de situatie weer onder de controle van de politie te krijgen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de politie onder die omstandigheden – waarin om snel handelen werd gevraagd – eerst beschermingsmaterialen op de boten had moeten aanbrengen, alvorens in actie te komen.
4.26.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de politie niet aansprakelijk is voor de schade die door de aanvaringen tussen de kotter en de [politieschip 1] en [politieschip 2] is ontstaan. Het is niet komen vast te staan dat die schade het gevolg is van fouten van de politie. Dat betekent dat alle aan de aanvaringen verbonden schade waaronder de reparatiekosten, het visverlet tijdens de reparatie, en de taxatiekosten van de schade, voor rekening van [eiser, sub 1] blijven.
Zijn de Staat en de politie aansprakelijk voor de schade die is geleden vanwege de aanhoudingen van [opvarende 1] en [de schipper] ?
4.27.
Vast staat dat [opvarende 1] en [de schipper] op woensdag 22 juni 2022 aan het eind van de middag zijn aangehouden en op donderdag 23 juni 2022, na inverzekeringstelling, in de loop van de middag weer in vrijheid zijn gesteld (tussen 15:00 uur en 17:00 uur).
4.28.
[eiser, sub 1] stelt dat zij door de vrijheidsbeneming van [opvarende 1] schade heeft geleden, aangezien [opvarende 1] als lid van de driemansbemanning op de kotter vaart en de kotter zonder [opvarende 1] een dag niet kon vissen. [eiser, sub 1] vordert een vergoeding van € 500,- wegens een dag visverlet.
Seafood stelt dat zij door de vrijheidsbeneming van (haar toenmalige directeur) [de schipper] schade heeft geleden, aangezien [de schipper] op 23 juni 2022 niet aanwezig kon zijn om een lading te exporteren vis te laten keuren door de NVWA, waardoor Seafood extra kosten (ter grootte van € 1.068,01) voor een spoedkeuring in de avond heeft gemaakt. Daarnaast stelt Seafood dat zij door het gemis van haar directeur € 1.237,- aan winst heeft gederfd.
4.29.
Als de stelling van [eisers] is dat de aanhouding van [opvarende 1] en [de schipper] onrechtmatig was en dat [eisers] daarom (al dan niet als onschuldige derden) recht hebben op schadevergoeding, slaagt dat betoog om de navolgende redenen niet.
4.30.
Volgens vaste rechtspraak kan de Staat alleen op grond van onrechtmatige overheidsdaad aansprakelijk worden gehouden voor de schade die is geleden als gevolg van strafvorderlijke dwangmiddelen jegens een gewezen verdachte, indien:
van de aanvang af een rechtvaardiging voor dat het strafvorderlijk optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van strafvordering (Sv) heeft ontbroken;
uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte (gebleken onschuld-criterium). [18]
Ten aanzien van de b-grond geldt dat een sepot vanwege onvoldoende wettig bewijs op zichzelf genomen niet tot de conclusie leidt dat de onschuld bewezen is. De partij die zich op het onrechtmatig handelen van de Staat beroept, dient voldoende gespecificeerd te stellen dat uit de stukken van het strafrechtelijk dossier blijkt van de onschuld van de gewezen verdachte. [19]
4.31.
De aanhouding en inverzekeringstelling van [opvarende 1] en [de schipper] hielden verband met de verdenking van openlijke geweldpleging. Ter zitting hebben de advocaten van [eisers] gesteld dat een redelijk vermoeden van schuld ter zake van dit strafbare feit van meet af aan heeft ontbroken, maar die stelling hebben zij niet nader onderbouwd. De advocaten van [eisers] hebben eveneens een beroep gedaan op de b-grond en gesteld dat van de onschuld van de beide opvarenden is gebleken, maar de advocaten hebben niet voldoende concreet toegelicht uit welke stukken van het politiedossier de onschuld van de opvarenden blijkt, ook niet nadat de rechtbank hen hiertoe ter zitting nog gelegenheid heeft gegeven.
4.32.
Nu er geen sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding, kunnen de Staat en de politie ook niet op die grondslag gehouden zijn om de schade van [eisers] te vergoeden.
4.33.
Als de stelling van [eisers] is dat de aanhouding van [opvarende 1] en [de schipper] op zichzelf rechtmatig was, maar dat [eisers] als getroffen derden recht hebben op schadevergoeding, kan dit betoog evenmin slagen.
4.34.
Volgens vaste rechtspraak kan de Staat ook bij een op zichzelf rechtmatig strafvorderlijk handelen onder omstandigheden een verplichting hebben om door een derde (dat wil zeggen: een ander dan de verdachte) geleden schade te vergoeden. Die verplichting bestaat indien die derde door het strafvorderlijk handelen onevenredig nadelige gevolgen ervaart, dat wil zeggen gevolgen die buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen en die op een beperkte groep burgers of instellingen drukken. De Staat dient dan op grond van het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten (kortweg: het égalité-beginsel) dit onevenredige nadeel te vergoeden.
De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kan hierbij onder meer zijn, enerzijds, de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang en in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toe gebrachte schade. [20]
4.35.
Als ervan wordt uitgegaan dat de aanhouding en inverzekeringstelling van [opvarende 1] en [eisers] op zichzelf rechtmatig was, dan komt het in dit geval erop neer dat twee ondernemingen vermogensschade hebben geleden (bestaande uit een dag gemiste omzet en winst, en extra keuringskosten) doordat respectievelijk een personeelslid en een bestuurder tijdens een protestactie in hun eigen tijd (dat wil zeggen: bij activiteiten los van het bedrijf) een dag rechtmatig van hun vrijheid zijn benomen wegens verdenking van het plegen van openlijke geweldpleging. Dit is schade die naar zijn aard en omvang in het normale bedrijfsrisico van ondernemingen valt en door hen moet worden gedragen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat daar in dit geval anders over moet worden geoordeeld. Het beroep van [eisers] tot vergoeding van hun schade op grond van het égalitébeginsel kan dus niet slagen, zodat de rechtbank ook niet toekomt aan beoordeling van de door de Staat en de politie opgeworpen vraag of [eisers] met de ‘familie [familie] ’ moeten worden vereenzelvigd.
conclusie en proceskosten
4.36.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat alle vorderingen van [eisers] worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij worden [eisers] veroordeeld in de proceskosten van de politie en de Staat. De proceskosten aan de kant van de politie worden begroot op € 5.495,- (€ 2.889,- aan griffierecht, € 2.428,- (2,0 punten x liquidatietarief IV) aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten), plus de verhoging bij betekening zoals vermeld in de beslissing. De proceskosten aan de kant van de Staat worden op hetzelfde bedrag begroot. De door de politie en de Staat gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de in de beslissing genoemde ingangsdatum.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de kant van de politie, begroot op € 5.495,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. [eisers] moeten € 92,- en de kosten van betekening extra betalen als de kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de kant van de Staat, begroot op € 5.495,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. [eisers] moeten € 92,- en de kosten van betekening extra betalen als de kosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [eisers] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad
.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025. [21]

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922
2.Hoge Raad 30 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0801
3.Zie ook Hoge Raad 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721
4.Proces-verbaal politie (overgelegd als productie 1 bij dagvaarding), p. 51
5.Proces-verbaal politie, p. 61 en p. 68
6.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 6:43
7.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 2:25.
8.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 2:56.
9.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 4:28.
10.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 4:44.
11.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 3:49
12.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 4:37
13.Videobeelden [eiser, sub 1] , minuut 5:12-5:19
14.Proces-verbaal politie, p. 61 en 68
15.Proces-verbaal politie, p. 51
16.Videobeelden [politieschip 1] , minuut 30:30 – 30:40
17.Zie o.a. proces-verbaal politie, p. 61, p. 63, p. 68-69
18.Zie Hoge Raad 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim)
19.Zie Hoge Raad 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526
20.Zie o.a. Hoge Raad 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7887
21.type: 2431