ECLI:NL:RBDHA:2025:4714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL23.30260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend met het doel om bij haar meerderjarige zoon, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 28 juli 2020, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit van 25 augustus 2023. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de referent in zijn eigen onderhoud voorziet en er geen bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en referent is. Eiseres, geboren in 1964 en van onbekende nationaliteit, woont in Damascus, Syrië, en is weduwe sinds 2015. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de minister terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet binnen het nareiskader, maar binnen het reguliere kader moest worden beoordeeld. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30260
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S. Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag tot het verlenen van machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij haar zoon [Referent] (referent) bij besluit van 28 juli 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook referent en als tolk de heer Fayez waren hierbij aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1964 en is van onbekende nationaliteit. Zij is de moeder van referent, de heer [Referent] en woont in Damascus, Syrië. Eiseres is sinds april 2015 weduwe en heeft naast referent nog een zoon en een dochter. Haar zoon [A] woont al sinds 2014 in Nederland en haar dochter [B] is in 2015 uit Syrië vertrokken en
verblijft inmiddels met haar gezin in Duitsland. Eiseres en referent hebben vanaf het vertrek van [A] en [B] naar het buitenland met z’n tweeën in Syrië samengewoond. Referent heeft gewerkt om in hun onderhoud te voorzien en voor eiseres gezorgd. Referent is in oktober 2017 uit Syrië vertrokken en via Griekenland naar Nederland gereisd. Aan hem is op 9 april 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent wil dat zijn moeder, eiseres, in Nederland bij hem kan verblijven. Hiertoe heeft referent eerst op 14 mei 2018 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een mvv. Deze is bij besluit van 25 juli 2018 afgewezen. Tegen deze afwijzing zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat deze in rechte vaststaat. Vervolgens heeft referent ten behoeve van eiseres onderhavige aanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
6. De minister heeft de gevraagde mvv afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf bij haar zoon, referent. Dit omdat er volgens de minister geen sprake is familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM1 tussen eiseres en haar meerderjarige zoon. Er wordt namelijk niet voldaan aan het jongvolwassenbeleid2 en er is ook geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres. Referent voldoet niet aan het jongvolwassenbeleid omdat hij in zijn eigen onderhoud heeft voorzien. Voor zijn vertrek uit Syrië heeft referent namelijk zowel voor zichzelf als voor zijn moeder gezorgd. En hoewel er wel sprake is van een hechte band tussen moeder en zoon is die niet zodanig bijzonder dat van een de normale banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid kan worden gesproken. Referent en eiseres kunnen elkaar op afstand blijven ondersteunen. De beslissing om aan eiseres geen verblijfsvergunning te verlenen is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus de minister.

Het toepasselijke toetsingskader

7. Eerst ter zitting heeft eiseres aan de orde gesteld dat zij van mening is dat de minister haar mvv-aanvraag ten onrechte binnen het reguliere kader en niet binnen het nareiskader heeft beoordeeld. Eiseres voert hiertoe aan dat haar zoon eerder binnen het nareiskader een aanvraag voor een mvv heeft gedaan en dat onderhavige aanvraag als een opvolgende aanvraag ook in dat kader had moeten worden bezien en beoordeeld.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. De Vreemdelingenwet kent twee kaders waarbinnen een verzoek tot gezinshereniging van een vluchteling voor diens gezinsleden kan worden beoordeeld. Deze kaders zijn neergelegd in artikel 29, lid, 2, Vw3 en in artikel 14 Vw welke kaders informeel worden genoemd ‘nareis’ respectievelijk ‘regulier’. Referent heeft als meerderjarige asielstatushouder onderhavige mvv-aanvraag ingediend ten behoeve van gezinshereniging met zijn moeder, eiseres. Aangezien ouders van een meerderjarige vluchteling niet als gezinslid worden genoemd in artikel 29, lid 2, Vw is voor een meerderjarige statushouder ‘nareis’ niet het toepasselijk kader om gezinshereniging te bewerkstellingen. De nareisprocedure is namelijk juist bedoeld om op eenvoudige wijze vast te stellen welke leden van het kerngezin in aanmerking komen voor gezinshereniging. Bij meerderjarigheid dient de referent dan ook een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM (regulier) in te dienen.4 De enkele omstandigheid dat een eerdere aanvraag wel binnen het nareiskader is beoordeeld, maakt dit niet anders. Bovendien stelt de rechtbank vast dat referent bij onderhavige aanvraag gebruik heeft gemaakt van het formulier ‘aanvraag voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' (referent)’. Daarbij is aangegeven dat verblijf wordt beoogd voor het uitoefenen van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM5. Nu referent de aanvraag hiermee zelf ook binnen het (toepasselijke) reguliere kader heeft geplaatst, bestaat er te meer geen grond voor het oordeel dat de minister de aanvraag binnen het nareiskader had moeten bezien. Het beroep faalt.
1. Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2 uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000
3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
4 Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november
Het beroep op bijzondere omstandigheden
9. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden en vindt dat deze hadden moeten worden meegenomen bij de beoordeling van haar aanvraag. Eiseres wijst in dit verband op een uitspraak van zittingsplaats Haarlem.6 Eiseres stelt dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de (bijzondere) omstandigheid dat referent nog minderjarig was toen hij in Griekenland aankwam en daar om internationale bescherming verzocht. Ook wijst zij in dit kader op de psychische kwetsbaarheid van referent.7
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres zowel in haar gronden van beroep als ter zitting enkel heeft aangeven dat deze omstandigheden in zijn algemeenheid bij de onderhavige procedure betrokken hadden moeten worden. Nu eiseres echter niet heeft gespecificeerd hoe of in welk kader dit had moeten gebeuren, ziet de rechtbank geen aanleiding om haar hierin te volgen. Hierbij is van belang dat de minister de medische situatie van referent, waaronder ook zijn psychische situatie, heeft meegenomen bij de vraag of sprake is van meer dan een gebruikelijke afhankelijkheid. De omstandigheid dat eiser nog jong was bij vertrek is in die zin meegenomen dat daarom is beoordeeld of het (gunstiger) jongvolwassenbeleid van toepassing is. De door eiseres aangehaalde uitspraak leidt niet tot een ander oordeel, omdat uit die uitspraak evenmin volgt hoe de door eiseres aangevoerde omstandigheden bij de beoordeling zouden moeten worden betrokken en dat dit in het geval van eiseres niet op de juiste wijze is gebeurd. De uitspraak verschilt ook van deze zaak in die zin dat het een tweede aanvraag in het nareiskader betrof. Eiseres heeft voor het overige geen jurisprudentie overgelegd waaruit volgt hoe dergelijke omstandigheden meegenomen moeten worden en waartoe dit zou moeten leiden. Het beroep kan dan ook niet slagen.

Het jongvolwassenbeleid

11. Eiseres voert in haar gronden van beroep aan dat het jongvolwassenbeleid verkeerd is toegepast door verweerder. Er kan volgens haar niet als voorwaarde voor toepassing van dit beleid gesteld worden dat een meerderjarig kind niet in zijn eigen onderhoud voorziet. Deze voorwaarde volgt namelijk niet uit de jurisprudentie van het EHRM8. Ook wijst eiseres erop dat niet gezegd kan worden dat referent zich moeiteloos zelfstandig kan handhaven. Referent werkt weliswaar maar heeft schulden gemaakt en is onder psychische behandeling. Het jongvolwassenbeleid is daarom ten onrechte niet op hen van toepassing geacht door de minister.
2020, ECLI:NL:RVS:2020:2780, onder 6.3 en van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:995.
5 Zie de door referent ingediende aanvraag.
8 In dit verband wijst eiseres naar de volgende arresten: Osman tegen Denemarken, 14 juni 2021, no. 38058/09; A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, 20 september 2011, no. 8000/08; en Bousarra tegen Frankrijk, 23 september 2010, no. 25672/07.
12. De rechtbank volgt eiseres niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat referent niet voldoet aan het jongvolwassenbeleid. Hierbij is van belang dat de minister de omstandigheid dat een meerderjarig kind niet voorziet in zijn eigen onderhoud als vereiste in het jongvolwassenenbeleid mag toepassen. De minister heeft in dit kader mogen verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling waarin wordt overwogen dat de rechtspraak van het EHRM daaraan niet in de weg staat.9 Het beroep van eiseres op de jurisprudentie van het EHRM kan in dit verband dan ook niet slagen. Ook de stelling van eiseres dat deze Afdelingsuitspraak niet op haar situatie van toepassing is omdat deze ziet op het reguliere en niet op het nareiskader kan gelet op hetgeen onder 9 is overwogen niet slagen. Verder heeft de minister er in dit verband niet ten onrechte op gewezen dat referent sinds zijn komst naar Nederland studeerde, een woning had en daarnaast werkte. Referent was hierbij niet afhankelijk van eiseres. De omstandigheid dat referent zich gedwongen voelde na de dood van zijn vader te gaan werken, dat hij kwetsbaar is en vanwege gemaakte schulden niet gezegd kan worden dat hij zich in Nederland moeiteloos zelfstandig kan handhaven, maakt niet dat hij op enig moment wel weer (financieel) afhankelijk is geworden van eiseres en daarom feitelijk is blijven behoren tot haar gezin. De minister heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij niet aan alle cumulatieve voorwaarden van het beleid voldoet. Het beroep faalt.
13. Nu eiser niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, kan alleen familie- of gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM worden aangenomen tussen eiser en referent indien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister heeft na een beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden van het geval geoordeeld dat van dit laatste evenmin sprake is. Eiseres heeft dit in haar beroepsgronden niet inhoudelijk betwist. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de conclusie kunnen komen dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en eiseres.

Belangenafweging

14. Eiseres betoogt in haar gronden van beroep dat in het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd dat de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM is gemaakt in haar nadeel uitvalt.
15. De rechtbank oordeelt dat dit betoog niet kan slagen. Nu niet ten onrechte door de minister is overwogen dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiseres en referent, hoeft er namelijk geen belangenafweging te worden gemaakt.10 Alleen al met de vaststelling dat er geen gezins- of familieleven is, is voldoende gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
______
9 Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
10 Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. De aanvraag is terecht afgewezen. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr.
C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.