ECLI:NL:RBDHA:2025:4472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser is opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat verweerder voldoende voortvarend handelt. Eiser verblijft al meer dan veertien weken in grensdetentie, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet onredelijk lang is, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog geen zittingsdatum is vastgesteld voor het asielberoep van eiser, wat in de risicosfeer van eiser ligt, aangezien hij een Keniaans paspoort heeft overgelegd dat hij nu als niet-authentiek betwist. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel getoetst en concludeert dat de maatregel rechtmatig is, ook al is de duur van de detentie langer dan de gebruikelijke termijn. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die de voortduring van de maatregel onrechtmatig maken. Eiser heeft geen redenen aangevoerd die maken dat de belangen van de grensbewaking niet zwaarder wegen dan zijn belangen. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 november 2024 aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.J.K. Kennedid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek na behandeling op zitting gesloten.

Het oordeel van de rechtbank

Welke feiten en omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser was bij zijn inreis in Nederland in het bezit van een goed bevonden paspoort van Kenia. In dit paspoort is als geboortedatum 2 maart 1992 vermeld en is aangegeven dat eiser de Keniaanse nationaliteit heeft. De rechtbank zal de gegevens uit het paspoort aanhouden in deze procedure.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze vrijheidsontnemende maatregel al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 januari 2025 (in de zaak NL25.521) volgt dat de vrijheidsontnemende maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel slechts de periode van belang sinds het sluiten van dat onderzoek op 13 januari 2025.
Werkt verweerder onvoldoende voortvarend?
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende de vinger aan de pols houdt voor wat betreft het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel.
4.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ter zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat er nog geen uitzettingshandelingen zijn verricht, omdat er nog niet is beslist op het asielberoep. Pas na behandeling van dit beroep kan verweerder de uitzettingshandelingen, voor zover van toepassing, in gang zetten. Verweerder heeft daarnaast aangegeven dat er voortdurend een belangenafweging plaatsvindt om de rechtmatigheid van de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel te beoordelen. Eiser heeft gesteld dat hij lijdt onder de vrijheidsontneming en dat de lange voortduring daarvan ertoe heeft geleid dat hij van een krachtige man is veranderd in een minder krachtige en minder strijdlustige man. Zonder concrete onderbouwing ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om te oordelen dat uit de gezondheidssituatie van eiser is af te leiden dat verweerder bij het voortdurend wegen van de bij de voortzetting van de grensdetentie betrokken belangen onvoldoende de vinger aan de pols houdt. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de maatregel worden opgeheven omdat deze te lang voortduurt?
5. Eiser voert aan dat zijn asielprocedure veel te lang duurt en dat dit de maatregel onrechtmatig maakt. Zijn beroep in de asielprocedure stond aanvankelijk op 11 februari 2025 op zitting gepland bij deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem. Op 10 februari 2025 is het verzoek van verweerder om de behandeling van het asielberoep met één maand aan te houden door de rechtbank toegewezen. Op de datum van de behandeling van dit vervolgberoep verblijft eiser al ruim 14 weken in grensdetentie en is er geen zicht op een zitting voor de behandeling van het asielberoep binnen afzienbare termijn. Eiser doet een beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 januari 2025. [1]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat een periode van negen weken grensdetentie in ieder geval aanvaardbaar is in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn [2] . Verweerder moet namelijk op grond van artikel 43, tweede lid, van de Procedurerichtlijn [3] in de grensprocedure binnen vier weken een besluit nemen op de asielaanvraag, waarna een termijn van een week geldt voor het instellen van beroep en vervolgens een termijn van vier weken voor de rechtbank om uitspraak te doen op dat beroep. Op de datum van behandeling van dit vervolgberoep verblijft eiser ruim veertien weken in detentie. Naar het oordeel van de rechtbank is alleen de overschrijding van de termijn van negen weken onvoldoende om te oordelen dat de maatregel onredelijk lang voortduurt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2024 [4] en haar eigen uitspraken van 18 november 2024 [5] en 6 december 2024 [6] . Het feit dat er nog geen zittingsdatum in de asielprocedure van eiser is vastgesteld, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Uit de inhoud van de brief van 7 februari 2025 waarmee verweerder in de asielprocedure van eiser verzoekt om de behandeling van het beroep aan te houden, blijkt dat dit verzoek is gevolgd op een verzoek van de gemachtigde van eiser aan de Keniaanse autoriteiten. Dat verzoek houdt verband met het feit dat eiser een Keniaans paspoort heeft overgelegd in de asielprocedure, dat door verweerder is onderzocht en als authentiek is beoordeeld. Dit terwijl eiser stelt dat het om een niet-authentiek paspoort gaat, welke stelling hij van de Keniaanse autoriteiten bevestigd wil krijgen. In de voormelde brief van 7 februari heeft verweerder vermeld dat er nu dient te worden afgewacht of en op welke wijze de Keniaanse autoriteiten op het verzoek van eiser zullen reageren. Uit de voormelde gang van zaken in de asielprocedure concludeert de rechtbank dat de behandeling van het asielberoep door de aanhouding langer duurt dan nodig was geweest indien eiser geen paspoort had overgelegd waarvan hij nu zelf stelt dat het niet authentiek is, terwijl onderzoek van verweerder van dat document anders uitwijst. Dit ligt in de risicosfeer van eiser zelf. Daarbij komt nog dat niet is gebleken dat eiser zich, met het oog op de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel, heeft verzet tegen het verzoek om de behandeling van zijn asielberoep aan te houden. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank in de aanhouding van het asielberoep op dit moment geen reden om de voortduring van de grensdetentie onrechtmatig te achten. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat eiser in beroep geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat verdere voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend voor hem is. Hoewel begrijpelijk is dat de lange duur van de grensdetentie hem zwaar valt, ziet de rechtbank nu nog geen grond voor het oordeel dat het belang van eiser bij opheffing van de maatregel zwaarder dient te wegen dan het met die voortduring gemoeide belang van grensbewaking. De rechtbank ziet in de uitspraken van 16 januari 2025, waarnaar eiser heeft verwezen, op dit moment geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan het grensbewakingsbelang. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel om een andere reden onrechtmatig?
6. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig voortduurt.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL24.51892 en NL24.51893.
2.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.