ECLI:NL:RBDHA:2024:19888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
NL24.42852 en NL24.43887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 november 2024, wordt de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld die aan eiser is opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die zich identificeert als [naam 2] met de Kameroense nationaliteit, heeft op 12 oktober 2024 asiel aangevraagd bij aankomst op Schiphol. De rechtbank oordeelt dat de lange duur van de maatregel niet in strijd is met artikel 9 van de Opvangrichtlijn, ondanks dat de uitspraak op het asielberoep pas op 6 januari 2025 zal plaatsvinden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren, maar dat in dit geval de voorwaarden voor de vrijheidsontneming nog steeds zijn vervuld. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onevenredig bezwarend is, vooral gezien zijn medische situatie (HIV), maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet is toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep met nummer NL24.43887 niet-ontvankelijk, omdat de rechtmatigheid van de maatregel al in het eerdere beroep is beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42852 (beroep) en NL24.43887 (kennisgeving)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL24.42852). Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de rechtbank op 8 november 2024 op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld (NL24.43887). Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep, alsmede een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen en voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Zaaknummer NL24.42852
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser staat geregistreerd onder de naam [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1976 met de Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Hij stelt echter [naam 2] te heten en de Kameroense nationaliteit te hebben. Eiser is op 12 oktober 2024 op Schiphol aangekomen en bij aankomst heeft hij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft dezelfde dag de toegangsweigering uitgesteld en eiser een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd.

Handelt verweerder onvoldoende voortvarend?

4. Eiser heeft aangevoerd dat gelet op de lange duur die is gelegen tussen de vrijheidsontnemende maatregel en de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de asielprocedure, de bewaringsrechter zich uit moet laten over de asielgronden nu de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is verklaard door verweerder. De lange duur van de maatregel is onredelijk en in strijd met artikel 9 van de Opvangrichtlijn [1] en artikel 5 van het EVRM [2] .
4.1
De rechtbank volgt hetgeen deze rechtbank in haar uitspraak van 11 oktober 2024 [3] reeds heeft overwogen welke is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak voor de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 4 november 2024 [4] . Niet in geschil is dat eiser aan de grens asiel heeft aangevraagd. Grensdetentie is toegestaan als is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn. Uit artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn volgt dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren en slechts zolang als de in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn genoemde redenen van toepassing zijn. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden nog steeds is voldaan. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vergt, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen.
4.2
In dit geval staat vast dat de rechter niet binnen vier weken uitspraak zal doen op eisers beroep in de asielprocedure. De behandeling op zitting van dat beroep is immers gepland op 6 januari 2025, dus negen en een halve week na indiening ervan en twaalf weken nadat aan eiser de maatregel is opgelegd. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat niet binnen de termijn genoemd in artikel 83b, derde lid, aanhef en onder c, van de Vw op het asielberoep zal worden beslist, en zij zich dit ook aanrekent, leidt dit niet tot het oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel daarom niet langer kan voortduren. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2024 [5] . Hierin heeft de Afdeling geoordeeld, voor zover hier van belang, dat bij dergelijke omstandigheden geen sprake is van een vertraging in de administratieve procedure die verband houdt met de in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn genoemde redenen voor vrijheidsontneming, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de Opvangrichtlijn. De vertraging in de behandeling van eisers beroep en verzoek om een voorlopige voorziening is ontstaan in een gerechtelijke procedure en niet in een administratieve procedure. Daarbij is de duur van de maatregel op dit moment niet zodanig lang, dat alleen al daarom het belang van eiser zwaarder weegt dan het grensbewakingsbelang dat verweerder heeft bij handhaving van de maatregel. De maatregel duurde op het moment van het sluiten van het onderzoek in het beroep tegen die maatregel immers 30 dagen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij niet vooruit kan lopen op een beslissing in de procedure over het recht van eiser om het grondgebied te betreden, die samenvalt met de definitieve beslissing op het asielberoep. Indien eiser meent dat de maatregel op enig moment, al dan niet op het moment dat zijn asielberoep op zitting wordt behandeld, onrechtmatig voortduurt, staat het hem vrij daartegen een separaat (vervolg)beroep in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder aanleiding moeten zien om een lichter middel op te leggen?
5. Eiser voert aan dat verweerder aanleiding had moeten zien om een lichter middel op te leggen omdat de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend is voor hem. Niet alleen valt de detentie hem ontzettend zwaar, eiser heeft HIV en de medische dienst stelt geen medicatie beschikbaar voor hem.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om een lichter middel toe te passen en dit voldoende heeft gemotiveerd. Zoals uit vaste rechtspraak [6] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt, vergt het grensbewakingsbelang in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen. Zoals verweerder terecht stelt, is aan eiser voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel gevraagd of eiser bezwaar heeft tegen het opleggen van de maatregel en heeft verweerder gevraagd naar feiten en/of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het toepassen van een lichter middel. Hij heeft toen gezegd dat er geen bijzonderheden zijn en dat hij geen bezwaar heeft tegen het opleggen van de maatregel. Dat tijdens het nader gehoor is gebleken dat eiser de detentie als zwaar ervaart, maakt dit niet anders. Ook de combinatie met de lange duur van de behandeling van zijn asielberoep maakt niet dat de belangenafweging nu in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen. De omstandigheid dat eiser HIV heeft, heeft verweerder eveneens onvoldoende kunnen achten om het grensbewakingsbelang prijs te geven. Verweerder heeft er op gewezen dat er in het detentiecentrum 24 uur per dag medische voorzieningen aanwezig zijn. Indien eiser stelt dat hij niet geholpen wordt in het detentiecentrum, staat het hem vrij om een klacht in te dienen. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij de medische dienst op de hoogte heeft gesteld van de klachten van eiser met de vraag die in behandeling te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het grensbewakingsbelang belang had moeten prijsgeven en een lichter middel had moeten toepassen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
6. Ook ambtshalve toetsend is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig voortduurt.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Zaaknummer NL24.43887
8. Verweerder heeft op 8 november 2024 een kennisgeving naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft echter al in het beroep met nummer NL24.42852 de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld. Dat beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank al in dat beroep de rechtmatigheid van het bestreden besluit heeft beoordeeld, is het niet nodig om dat ook in dit beroep/deze kennisgeving te doen. De rechtbank verklaart het beroep met nummer NL24.43887 daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst daarom ook het verzoek om schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook in deze zaak geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL24.42852 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer NL24.43887 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.ECLI:NL:RBDHA:2024:16722, onder 3.1 en 3.2.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6799.