In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1994, heeft op 6 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 26 juni 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de algemene veiligheidssituatie in Jemen, niet in aanmerking komt voor bescherming. De rechtbank concludeert dat de minister de persoonlijke situatie van de eiser onvoldoende heeft meegewogen en dat er motiveringsgebreken zijn in het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de eiser.