ECLI:NL:RBDHA:2025:4465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.29419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische eiser en de beoordeling van de veiligheidssituatie in Jemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1994, heeft op 6 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 26 juni 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de algemene veiligheidssituatie in Jemen, niet in aanmerking komt voor bescherming. De rechtbank concludeert dat de minister de persoonlijke situatie van de eiser onvoldoende heeft meegewogen en dat er motiveringsgebreken zijn in het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29419
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kuster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Hij heeft op 6 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 26 juni 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Garabetiah als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser woonde sinds 1996 in Egypte en is sindsdien niet meer teruggekeerd naar Jemen. Eiser kan omwille van de oorlog niet terug naar Jemen, omdat hij vreest voor vervolging en rekrutering door de Houthi’s en liquidaties, ontvoeringen en eerwraak door de familie van zijn ouders.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister één relevant element, namelijk de identiteit, nationaliteit en herkomst. Dit geloofwaardige relevante element heeft de minister verder beoordeeld.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Hoewel er willekeurig geweld is, is de situatie verbeterd en loopt niet elke burger bij terugkeer gevaar. Humanitaire omstandigheden zijn niet doorslaggevend. Eiser behoort niet tot de groep met verhoogd rekruteringsrisico en heeft familie in Jemen, waardoor hij wel een sociaal vangnet heeft. Gelet daarop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verder heeft de minister geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw verleend en evenmin uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Het besluit bevat voorts een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen.
De vrees voor vervolging door de Houthi’s en de familie
6. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende aandacht heeft besteed aan het vluchtelingschap van eiser en dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij vreest voor vervolging vanwege zijn individuele omstandigheden. Naast de vrees voor Houthi’s heeft eiser vrees voor eerwraak door de familie van zijn ouders. Eiser heeft verschillende dreigende berichten van zijn familie ontvangen. Ook heeft eiser geen netwerk om zich te beschermen en is hij een kwetsbaar persoon gezien zijn specifieke situatie. Eiser geeft aan dat hij alleen Egyptisch-Arabisch spreekt en maar kort in Jemen heeft gewoond. Hierdoor zal hij als ‘buitenstaander’ worden gezien en een makkelijk doelwit kunnen zijn voor gewapende groepen, zo stelt eiser.
7. Volgens de minister is er onvoldoende bewijs en worden de dreigberichten van de familie van eiser ongeloofwaardig geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiser over de gestelde problemen met zijn familie en zijn geloofsovertuiging ongeloofwaardig is. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat er te weinig documenten en bewijs zijn om deze problemen te kunnen vaststellen. Daarnaast heeft de minister terecht vastgesteld dat de dreigberichten van de familie plots in 2024 zijn verschenen en hiervoor niet. Deze problemen zijn verder ook niet tijdens de gehoren naar voren gekomen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom eiser als persoon in het vizier van de Houthi’s zou zijn bij terugkeer naar Jemen. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat er te weinig documenten en bewijs zijn om dit probleem te kunnen vaststellen.
10. Ten aanzien van de gestelde kwetsbare positie van eiser, is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer gelet op zijn persoonlijke situatie geen vervolging heeft te vrezen. In het bestreden besluit heeft de minister de persoonlijke omstandigheden die eiser verder heeft aangevoerd onvoldoende meegewogen bij de beoordeling of eiser veilig terug zou kunnen keren naar Jemen. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de minister eiser daarover onvoldoende heeft bevraagd. De beroepsgrond van eiser slaagt. Bij een nieuw te nemen besluit zal de minister nader moeten horen om de persoonlijke situatie van eiser goed te kunnen betrekken.

De veiligheidssituatie in Jemen

11. Eiser voert verder aan dat hij niet kan terugkeren naar Jemen gelet op de algemene veiligheidssituatie daar. Eiser verwijst in dit kader onder andere naar verschillende documenten en rapporten van Human Rights Watch, Vluchtelingenwerk en de Verenigde Naties.i Eiser stelt dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom terugkeer naar Jemen geen verhoogd risico met zich zou brengen en dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser verwijst daarvoor naar verschillende uitspraken van deze rechtbank, waaronder die van zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2024, zittingsplaats Den Bosch van 10 januari 2025 en zittingsplaats Utrecht van 13 december 2024.ii
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser, gezien de algemene situatie in Jemen, al dan niet in samenhang met zijn individuele omstandigheden, niet in aanmerking komt voor bescherming. Het feit dat de moeder en tante van eiser in Jemen wonen is onvoldoende om te kunnen stellen dat eiser een sociaal vangnet heeft en veilig kan terugkeren. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de genoemde uitspraken van deze rechtbank.iii De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. Bovendien heeft de minister de vele rapporten en documenten over de algemene situatie in Jemen niet voldoende meegewogen in de beoordeling. De minister dient uit te leggen hoe zij de algemene situatie en het geweldsniveau in Jemen, het ambtsbericht uit 2023 en de verschillende overgelegde rapporten en documenten weegt in de beoordeling van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. De minister dient zowel de algemene veiligheidssituatie als de persoonlijke omstandigheden van eiser in samenhang te beoordelen. Het is zijn verantwoordelijkheid om vast te stellen of de humanitaire omstandigheden in Jemen voor eiser een daadwerkelijk risico opleveren op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. De minister heeft niet gemotiveerd op welke wijze de specifieke en individuele omstandigheden van eiser zijn meegewogen in deze beoordeling en zal dit in een nieuw besluit moeten beoordelen en motiveren. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit motiveringsgebreken bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van het
gebrek geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
14. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
15. Omdat beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 26 juni 2024;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. O. El Hihi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i USDOS, 2 juli 2024, Human Rights Watch, 2023, Human Rights Watch, 16 januari 2025.