ECLI:NL:RBDHA:2025:4444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
23/6478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de draagkracht voor bijzondere bijstand in het kader van bewindvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand beoordeeld. Eiseres, die onder bewind staat, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter dekking van de kosten van haar bewindvoerder. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had eerder besloten om de aanvraag af te wijzen, de bijzondere bijstand te herzien en te veel betaalde bijstand terug te vorderen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat haar draagkracht onjuist is vastgesteld. Eiseres betoogt dat een ontvangen energietoeslag van € 1.400,- niet in aanmerking genomen had mogen worden bij de berekening van haar draagkracht. De rechtbank oordeelt dat het college de draagkracht correct heeft vastgesteld en dat de beleidsregels die het college hanteert redelijk zijn. De rechtbank concludeert dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde bijzondere bijstand en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: R.K. Singh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand en tegen de herziening en terugvordering van te veel betaalde bijzondere bijstand.
1.1.
Het college heeft bij afzonderlijke besluiten van 11 mei 2023 (de primaire besluiten) de bijzondere bijstand afgewezen, herzien en teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing, herziening en terugvordering gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] , bewindvoerder van eiseres en de gemachtigde van het college.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van een alleenstaande ouder. Sinds 14 augustus 2020 ontvangt eiseres bijzondere bijstand in de vorm van een gift voor de maandelijkse kosten van bewindvoering. Bij beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 16 maart 2023 is ‘Bewindvoeringskantoor P. van Iersel” als bewindvoerder ontslagen en is “Budget Solutions B.V.” benoemd tot bewindvoerder. De kantonrechter heeft verder bepaald dat de ontslagen bewindvoerder een eindafrekening en -verantwoording dient af te leggen aan de nieuwe bewindvoerder en dat de ontslagen bewindvoerder gerechtigd is voor het opstellen van de eindafrekening en -verantwoording een beloning uit het vermogen van eiseres op te nemen. De ontslagen bewindvoerder heeft vervolgens (eind maart 2023) een factuur gestuurd aan het college van € 266,20 voor het opmaken van de eindafrekening van de bewindvoering. Het college heeft dit aangemerkt als een aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten.
2.1.
Aan de primaire besluiten heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres een draagkracht heeft aan vermogen van € 906,46 over de draagkrachtperiode van 1 maart 2023 tot en met 29 februari 2024. Gelet op dit vermogen heeft eiseres voldoende draagkracht om de gevraagde bijzondere bijstand van € 266,20 zelf te betalen en dient de vergoeding van voor de maandelijkse kosten van de bewindvoering vanaf 1 maart 2023 te worden herzien van € 125,54 per maand naar € 72,18 per maand. Van 1 maart 2023 tot en met 30 april 2023 heeft eiseres € 106,72 (2 x (€ 125,54 minus € 72,18 )) te veel uitkering ontvangen. Het college dit bedrag dan ook teruggevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres voert aan dat haar draagkracht onjuist is vastgesteld door het college. In dat kader stelt zij dat een bedrag van € 1.400,- aan ontvangen energietoeslag in 2022 van het vermogen afgetrokken dient te worden. Dan blijkt dat haar draagkracht nihil is over de draagkrachtperiode. Eiseres stelt dat zij daarom vanaf april 2023 recht heeft op het volledige bedrag aan bijzondere bijstand aan maandelijkse bewindvoerderskosten van € 125,54. Subsidiair stelt zij dat een bedrag van € 583,33 aan doelverstrekking energietoeslag 2022 (5/12 deel van het bedrag van € 1.400,-) van het aanwezige vermogen afgehaald dient te worden. Haar draagkracht is dan maximaal € 323,13. Na aftrek van de kosten van de eindafrekening van € 266,20 blijft er slechts nog een bedrag van € 56,93 over, waarmee zij deels de maandelijkse bewindvoerderskosten kan betalen.
Toepassing van artikel 35 Pw
4. Recht op bijzondere bijstand kan alleen bestaan voor zover de betrokkene de kosten waarvoor de bijstand is gevraagd naar het oordeel van het college niet kan betalen uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Dit volgt uit artikel 35, eerste lid, van de Pw. Als aan die voorwaarde van ‘onvoldoende draagkracht’ is voldaan is het college bevoegd en verplicht de bijzondere bijstand dienovereenkomstig toe te kennen. [1]
4.1.
Bij de vaststelling van die draagkracht heeft het college een zekere beoordelingsruimte. Deze houdt in dat het college vrij is te bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Bij de vaststelling van de draagkracht kunnen geen middelen worden betrokken die buiten het wettelijk inkomensbegrip als bedoeld in artikel 31 van de Pw vallen. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
Invulling van de beoordelingsruimte
5. Het college heeft voor de toepassing van de beoordelingsruimte beleidsregels over de draagkrachtbeoordeling neergelegd in de “Leidraad bijzondere bijstand 2023” (beleidsregels). Dit zijn beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In 5.1.2 van de beleidsregels staat dat het vermogen de som is van de in aanmerking te nemen bezittingen minus de in aanmerking te nemen schulden waarop een aflossingsverplichting rust. Bij aanvragen om bijzondere bijstand wordt het vermogen gehanteerd dat beschikbaar is op het moment van aanvraag van de bijzondere bijstand. Uitgangspunt is dat al het vermogen wordt aangewend om in het gevraagde te kunnen voorzien. Bij kosten voor financiële dienstverlening, zoals curatele, budgetbeheer, beschermingsbewind en mentorschap, geldt als grensbedrag bij een alleenstaande ouder twee keer de toepasselijke bijstandsnorm plus de alleenstaande ouderkop binnen het kindgebonden budget. Verder is in de beleidsregels opgenomen dat het bij controle van het vermogen wel zaak is om het saldo in alle redelijkheid te beoordelen. Als huur en zorgtoeslag net gestort zijn of als er in een gezin met kinderen de kinderbijslag net gestort is, zal het saldo op de rekening hoger kunnen zijn dan het grensbedrag. Dergelijke verstrekkingen worden gezien als doelverstrekking en kunnen van het aanwezige saldo worden afgetrokken.
5.2.
Op grond van de beleidsregels is dus het uitgangspunt dat het vermogen gehanteerd wordt dat beschikbaar is op het moment van aanvraag van de bijzondere bijstand. Uitgangspunt is ook dat al het vermogen wordt aangewend om in het gevraagde te kunnen voorzien. De rechtbank is van oordeel dat deze beleidsregels binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijven. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op beleid van de gemeente Rotterdam waarbij pro rato rekening wordt gehouden met doelverstrekkingen zoals de jaarlijks toegekende energietoeslagen in 2022 en 2023. Voor zover eiseres daarmee wil betogen dat de beleidsregels van het college daarom niet redelijk zijn, volgt de rechtbank dit niet. Zoals hiervoor is overwogen heeft het college beoordelingsruimte bij het bepalen van de in aanmerking te nemen vermogen bij de vaststelling van de draagkracht. Dit betekent dat het college op dit punt andere keuze mag maken dan de gemeente Rotterdam.
5.3.
Voor de bepaling van de draagkracht in vermogen heeft het college conform de beleidsregels het saldo op de beheer- en leefgeldrekening van eiseres per 1 maart 2023 opgeteld (€ 6.498,95 en € 101,85) minus de doelverstrekkingen (€ 310,- huurtoeslag, € 155,- zorgtoeslag, € 714,- kindgebonden budget, € 500,- energietoeslag 2023 en € 982,68 kinderbijslag) en twee keer de toepasselijke bijstandsnorm (€ 1.516,33). Het bedrag aan draagkracht in vermogen is daardoor bepaald op € 906,46. Eiseres heeft tegen deze berekening als zodanig geen gronden ingebracht.
Toepassing van de beleidsregels
6. Een bestuursorgaan is verplicht om te handelen overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een betrokkene gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Dat volgt uit artikel 4:84 van de Awb.
7. Niet in geschil is dat het college de draagkracht in vermogen van eiseres heeft berekend conform de beleidsregels. Uit de beleidsregels volgt niet dat het college rekening dient te houden met doelverstrekkingen die zijn verstrekt buiten de draagkrachtperiode, zoals een bedrag van € 1.400,- aan energietoeslag 2022 of 5/12 van € 1.400,- aan energietoeslag zoals eiseres subsidiair heeft betoogd. De rechtbank vindt daar ook geen aanknopingspunten voor in de door eiseres aangehaalde Beleidsregel energietoeslag Den Haag 2022. Het gaat hier immers om het vaststellen van de draagkracht in vermogen in het kader van een aanvraag om bijzondere bijstand. De beleidsregels zijn daarom bepalend. Hoewel in de beleidsregels ook staat dat het vermogen in alle redelijkheid beoordeeld dient te worden, is de rechtbank van oordeel dat het college dit reeds heeft gedaan door rekening te houden met de doelverstrekkingen opgesomd in 5.3..
7.1.
Uit de stukken blijkt dat eisers op 14 april 2022 € 900,- en op 10 november 2022 € 500,- energietoeslag 2022 heeft ontvangen. Op 8 december 2022 heeft eiseres € 500,- energietoeslag 2023 ontvangen. Ter zitting heeft eiseres nog toegelicht dat zij in totaal 1.300,- aan energietoeslag 2023 heeft ontvangen. Uit de jaarnota’s 2022 en 2023 van gas en elektriciteit (factuurdata 16 augustus 2022 en 8 augustus 2023) blijkt dat eiseres de volgende termijnbedragen per maand betaalde: januari 2022 tot en met juni 2022 € 200,-, juli 2022 tot en met augustus 2022 € 181,-, september 2022 tot en met januari 2023 € 180,- en februari 2023 tot en met juli 2023 € 332,-. Dit heeft geresulteerd in een nabetaling van € 43,08 volgens de jaarnota 2022 (periode augustus 2021 tot en met juli 2022) en een terugbetaling van € 365,70 volgens de jaarnota 2023 (periode augustus 2022 tot en met juli 2023).
7.2.
Gelet op het voorgaande is geen aanleiding om te oordelen dat het college bij de beoordeling van de draagkracht in vermogen had moeten afwijken van de beleidsregels. Er is niet gebleken van ernstige financiële gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn voor eiseres. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de jaarnota 2023 is gebleken dat eiseres zelfs nog een terugbetaling heeft ontvangen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat haar energiekosten inmiddels fors zijn gestegen, waardoor zij in 2024 wel beroep heeft moeten doen op haar vermogen. Dit bedraagt thans nog maar € 4.700,- Dit is geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien het hier gaat om de bepaling van de draagkracht per maart 2023 voor de draagkrachtperiode 1 maart 2023 tot en met 29 februari 2024.
7.3.
Verder is van belang dat de Pw een vangnet is voor wie niet in staat is zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien door een gebrek aan middelen van bestaan. Bijstand op grond van de Pw heeft een aanvullend karakter. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat ieder in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan en dat voor bijstand pas plaats is als de betrokkene alle voor hem/haar beschikbare mogelijkheden om daarin te voorzien heeft benut. Dit geldt ook voor degene die voor het beheer van de financiën is aangewezen op een derde, zoals een bewindvoerder. De enkele omstandigheid dat eiseres onder bewind staat, brengt dan ook niet mee dat de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan voor haar niet geldt.
7.4.
Dit betekent dat het college in de omstandigheden van eiseres geen reden heeft hoeven zien om van de beleidsregels af te wijken. Het college kon in redelijkheid bij de beoordeling van de draagkracht in vermogen van eiseres de energietoeslag 2022 buiten beschouwing laten.
7.5.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het eiseres vrij staat om het college te verzoeken om een nieuwe draagkrachtberekening te maken voor de draagkrachtperiode vanaf maart 2024 indien zij van mening is dat haar draagkracht inmiddels is gewijzigd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2327
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556 en 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3311