4.4Nu beschermwaardig familieleven op grond van artikel 8 EVRM volgens eisers aannemelijk is, heeft verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte geen belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM gemaakt, aldus eisers.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ondertekening bestreden besluit
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers terecht hebben aangevoerd dat met ingang van 2 juli 2024 de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht is gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 4 juli 2024 ten onrechte is opgelegd namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar vaste jurisprudentievan de hoogste bestuursrechter, dat dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De beschikking is namelijk ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was en niet gesteld of gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder alle door eiser aangedragen relevante individuele aspecten in de beoordeling heeft betrokken. Zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft toegelicht, richten de gronden zich tegen de weging van de aangedragen individuele aspecten. Die weging moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat tussen referent en zijn vader (eiser) geen sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser en referent sinds 2015, niet meer samenwonen en dat niet gebleken is dat eiser of referent door deze scheiding niet zelfstandig meer hebben kunnen functioneren. Daarin mocht meegewogen worden dat de financiële steun van referent aan zijn vader niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt is. Ook mocht verweerder tegenwerpen dat niet aannemelijk is dat tussen eiser en referent sprake is van een wederzijdse praktische afhankelijkheid. Verweerder mocht in dit kader tegenwerpen dat niet aannemelijk gemaakt is dat referent zijn vader moest ondersteunen toen zij in de periode tot en met 2015 nog samenwoonde in Syrië. Niet gebleken is dat de vader destijds al met medische klachten te kampen had, die ondersteuning door referent behoefde. Daarbij mocht verweerder ook tegenwerpen dat de zorg voor de vader sinds de dood van de moeder in 2013 overgenomen is door de zus (eiseres) en dat niet valt in te zien dat sprake was van een afhankelijkheid van de hulp en ondersteuning van referent, nu referent na de dood van zijn moeder in 2013 zijn studie heeft hervat. De overgelegde medische verklaring van eiser uit 2019, de overgelegde foto’s van de medicijnendoosjes en de recente foto’s van de vader, inclusief de verklaringen van eiser tijdens de hoorzitting, maken dit niet anders. Ook daaruit kan geen familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent worden afgeleid. Ook de medische klachten van referent zelf maken deze afhankelijkheidsrelatie naar zijn vader toe niet aannemelijk.
7. Niet in geschil tussen partijen is dat het familieleven tussen eiseres en referente getoetst diende te worden aan de maatstaf van hechte, persoonlijke banden. Ook hier geldt, dat de gronden zich richten tegen de weging door verweerder van alle relevante individuele aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat tussen referent en zijn zus (eiseres) geen sprake is van beschermwaardig familieleven op grond van artikel 8 EVRM vanwege hechte, persoonlijke banden. Zo heeft verweerder mogen tegenwerpen dat referent na de dood van zijn moeder zijn studie hervat heeft en vanaf oktober 2015 al niet meer als gezin samenwoonde met zijn vader en zus. Ook als sprake is van een sterke band, is niet gebleken dat de omgang tussen referent en zijn zus ongebruikelijk is tussen een meerderjarige broer en (minderjarige) zus, waardoor geen sprake is van een relatie die de gebruikelijke omgang overstijgt. Ook tegengeworpen mocht worden dat referent verklaard heeft dat zijn zus (eiseres), de zorg voor hun vader is gaan dragen voordat hij in 2015 uit Syrië vluchtte. Ook mocht in de beoordeling betrokken worden dat de zus van referent momenteel psychologie studeert en nog bij vader thuis woont. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien dat tussen referent of zijn zus in praktische, financiële of medische zin afhankelijk is van de hulp en ondersteuning door de ander of dat zijn zus niet in staat is zelfstandig haar dagelijkse activiteiten uit te voeren. De stelling dat eiseres nog jong en kwetsbaar is maakt dit oordeel, wat daar ook van zij, niet anders. De beroepsgronden slagen niet.
8. De rechtbank begrijpt de wens en het verantwoordelijkheidsgevoel van referent om eisers te ondersteunen en voor hen te zorgen. Dat is echter niet voldoende voor de conclusie dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid dan wel hechte persoonlijke banden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet verplicht was een belangenafweging te maken. Uit een recente uitspraakvan de Afdeling volgt namelijk dat bij het ontbreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte, persoonlijke banden geen sprake is van beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen gezinsleden en verweerder in dat geval niet meer gehouden is om een belangenafweging uit te voeren. Nu deze nieuwe lijn van de Afdeling reeds van toepassing was ten tijde van het bestreden besluit en nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat geen sprake is van beschermwaardig familieleven tussen eisers en referent, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht afgezien van een belangenafweging. De beroepsgronden slagen niet.