ECLI:NL:RBDHA:2025:438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.30076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische eisers op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025, wordt het beroep van twee Syrische eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. De eisers, een vader en zijn zus, hebben een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij hun familielid, die sinds 2019 een asielstatus heeft. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, en na een hoorzitting en een eerdere vernietiging van een besluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, werd de afwijzing opnieuw gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat er geen beschermwaardig familieleven bestaat tussen de eisers en hun referent, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om een belangenafweging te maken, aangezien er geen hechte, persoonlijke banden zijn vastgesteld. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst de proceskosten toe aan de eisers, die vrijgesteld worden van het betalen van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer 1], eiser

[eiseres], V-nummer: [V-nummer 2], eiseres
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (afgekort: mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
1.1
Verweerder heeft de aanvraag van eisers bij twee afzonderlijke besluiten van 17 maart 2020 (primaire besluiten) afgewezen.
1.2
Met het gezamenlijke besluit op het bezwaar van eisers van 28 oktober 2020 is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.3
Bij uitspraak [1] van 10 november 2021 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 28 oktober 2020 ongegrond verklaard.
1.4
Bij uitspraak [2] van 11 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en de uitspraak van 10 november 2021 en het besluit van 28 oktober 2020 vernietigd.
1.5
Met het besluit van 4 juli 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling een hoorzitting gehouden en opnieuw op het bezwaar van eiser beslist, waarbij de afwijzing van de aanvragen wederom is gehandhaafd.
1.6
Eiser heeft tegen het bestreden besluit dit beroep (NL24.30076) ingesteld.
1.7
Verweerder heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1951 en is de vader van referent. Eiseres is geboren op [geboortedag 2] 2004 en is de zus van referent. Eisers hebben beiden de Syrische nationaliteit. Eisers wensen verblijf in Nederland bij dhr. [naam] (referent), die sinds 2019 over een asielstatus in Nederland beschikt. Eisers wonen momenteel allebei in Syrië en hebben reeds eerder in 2020 gezamenlijk gezinshereniging aangevraagd. Dit eerdere afwijzende besluit is in hoger beroep door de Afdeling vernietigd. Redengevend voor die vernietiging was de destijds geldende lijn over de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM, die volgde uit de uitspraak [3] van de Afdeling van 13 juli 2022. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling verweerder ook opgedragen een hoorzitting te houden.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft conform de uitspraak van de Afdeling een hoorzitting met referent gehouden en met het bestreden besluit opnieuw op het bezwaar van eiser beslist. De afwijzing van de aanvraag is bij het bestreden besluit in stand gelaten, omdat opnieuw geconcludeerd is dat op grond van artikel 8 van het EVRM [4] geen sprake is beschermwaardig familie- en gezinsleven tussen eisers en referent. Zo is niet aannemelijk gemaakt dat tussen eiser en referent sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van hechte, persoonlijke banden tussen eiseres en referent. Echter, vanwege de meest recente lijn [5] van de Afdeling, is in het bestreden besluit geen belangenafweging meer gemaakt, nu van beschermwaardig familieleven op grond van artikel 8 EVRM niet gebleken is.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren in beroep daartoe het volgende aan.
4.1
Eisers stellen ten eerste dat het bestreden besluit onbevoegd genomen is, omdat het ten onrechte ondertekend is namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op de datum van het bestreden besluit was het huidige kabinet Schoof namelijk zojuist aangetreden, waarin niet de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar de minister van Asiel en Migratie, het bevoegde bestuursorgaan is om te beslissen op deze mvv-aanvraag.
4.2
Vervolgens is aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent heeft aangenomen. Verwezen hierbij is naar een arrest [6] van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en uitspraak [7] van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg. Eiser stelt dat verweerder – gelet op de toepasselijke criteria voor artikel 8 EVRM – ten onrechte geconcludeerd heeft dat geen sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo blijkt uit de in bezwaar overgelegde stukken dat eiser vanwege zijn gezondheidsproblematiek afhankelijk is van zorg en financiële en emotionele ondersteuning door referent. Na het overlijden van zijn moeder heeft referent zijn studie onderbroken om bij eiser in huis te wonen en hem te ondersteunen in het huishouden en de verzorging van zijn medische klachten. Eiser is niet zelfredzaam en wordt op afstand financieel ondersteund door referent. Ook gewezen is op de uitspraak van zittingsplaats Middelburg, waarin is overwogen dat uit de EHRM jurisprudentie niet volgt dat de afhankelijkheid exclusief dient te zijn om te kunnen spreken van beschermwaardig familieleven. Deze uitspraak van zittingsplaats Middelburg is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling.
4.3
Ook wordt in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geconcludeerd heeft dat van hechte, persoonlijke banden tussen eiseres en referent geen sprake is. Gewezen wordt op de overgelegde rapporten van de behandelend psychologen van referent, waarin staat dat referent en eiseres een sterke band hebben sinds de dood van hun moeder. Gesteld wordt dat eiseres sterk aan referent gehecht was, dat zij samenwoonde met eiser en dat eiseres zelf nog jong en kwetsbaar is, zeker in een land als Syrië. Uit het rapport blijkt ook dat referent schuldgevoelens ervaart, omdat hij zijn zus in de steek heeft gelaten, en dat hij lijdt aan PTSS en depressieve klachten. Eiseres zit in het tweede jaar van haar studie psychologie aan de universiteit en woont nog bij eiser in huis.
4.4
Nu beschermwaardig familieleven op grond van artikel 8 EVRM volgens eisers aannemelijk is, heeft verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte geen belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM gemaakt, aldus eisers.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ondertekening bestreden besluit
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers terecht hebben aangevoerd dat met ingang van 2 juli 2024 de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht is gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 4 juli 2024 ten onrechte is opgelegd namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie [8] van de hoogste bestuursrechter, dat dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [9] . De beschikking is namelijk ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was en niet gesteld of gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Familieleven met vader
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder alle door eiser aangedragen relevante individuele aspecten in de beoordeling heeft betrokken. Zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft toegelicht, richten de gronden zich tegen de weging van de aangedragen individuele aspecten. Die weging moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat tussen referent en zijn vader (eiser) geen sprake is van familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid. Zo heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser en referent sinds 2015, niet meer samenwonen en dat niet gebleken is dat eiser of referent door deze scheiding niet zelfstandig meer hebben kunnen functioneren. Daarin mocht meegewogen worden dat de financiële steun van referent aan zijn vader niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt is. Ook mocht verweerder tegenwerpen dat niet aannemelijk is dat tussen eiser en referent sprake is van een wederzijdse praktische afhankelijkheid. Verweerder mocht in dit kader tegenwerpen dat niet aannemelijk gemaakt is dat referent zijn vader moest ondersteunen toen zij in de periode tot en met 2015 nog samenwoonde in Syrië. Niet gebleken is dat de vader destijds al met medische klachten te kampen had, die ondersteuning door referent behoefde. Daarbij mocht verweerder ook tegenwerpen dat de zorg voor de vader sinds de dood van de moeder in 2013 overgenomen is door de zus (eiseres) en dat niet valt in te zien dat sprake was van een afhankelijkheid van de hulp en ondersteuning van referent, nu referent na de dood van zijn moeder in 2013 zijn studie heeft hervat. De overgelegde medische verklaring van eiser uit 2019, de overgelegde foto’s van de medicijnendoosjes en de recente foto’s van de vader, inclusief de verklaringen van eiser tijdens de hoorzitting, maken dit niet anders. Ook daaruit kan geen familieleven met bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent worden afgeleid. Ook de medische klachten van referent zelf maken deze afhankelijkheidsrelatie naar zijn vader toe niet aannemelijk.
Familieleven met zus
7. Niet in geschil tussen partijen is dat het familieleven tussen eiseres en referente getoetst diende te worden aan de maatstaf van hechte, persoonlijke banden. Ook hier geldt, dat de gronden zich richten tegen de weging door verweerder van alle relevante individuele aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat tussen referent en zijn zus (eiseres) geen sprake is van beschermwaardig familieleven op grond van artikel 8 EVRM vanwege hechte, persoonlijke banden. Zo heeft verweerder mogen tegenwerpen dat referent na de dood van zijn moeder zijn studie hervat heeft en vanaf oktober 2015 al niet meer als gezin samenwoonde met zijn vader en zus. Ook als sprake is van een sterke band, is niet gebleken dat de omgang tussen referent en zijn zus ongebruikelijk is tussen een meerderjarige broer en (minderjarige) zus, waardoor geen sprake is van een relatie die de gebruikelijke omgang overstijgt. Ook tegengeworpen mocht worden dat referent verklaard heeft dat zijn zus (eiseres), de zorg voor hun vader is gaan dragen voordat hij in 2015 uit Syrië vluchtte. Ook mocht in de beoordeling betrokken worden dat de zus van referent momenteel psychologie studeert en nog bij vader thuis woont. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien dat tussen referent of zijn zus in praktische, financiële of medische zin afhankelijk is van de hulp en ondersteuning door de ander of dat zijn zus niet in staat is zelfstandig haar dagelijkse activiteiten uit te voeren. De stelling dat eiseres nog jong en kwetsbaar is maakt dit oordeel, wat daar ook van zij, niet anders. De beroepsgronden slagen niet.
8. De rechtbank begrijpt de wens en het verantwoordelijkheidsgevoel van referent om eisers te ondersteunen en voor hen te zorgen. Dat is echter niet voldoende voor de conclusie dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid dan wel hechte persoonlijke banden.
Geen belangenafweging
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet verplicht was een belangenafweging te maken. Uit een recente uitspraak [10] van de Afdeling volgt namelijk dat bij het ontbreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte, persoonlijke banden geen sprake is van beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen gezinsleden en verweerder in dat geval niet meer gehouden is om een belangenafweging uit te voeren. Nu deze nieuwe lijn van de Afdeling reeds van toepassing was ten tijde van het bestreden besluit en nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat geen sprake is van beschermwaardig familieleven tussen eisers en referent, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht afgezien van een belangenafweging. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de mvv-aanvraag van eisers heeft mogen afwijzen.
11. Nu het gebrek ten aanzien van het bevoegde bestuursorgaan en de ondertekening van het bestreden besluit gepasseerd wordt met artikel 6:22 van de Awb en verweerder met de toelichting in het verweerschrift en ter zitting tegemoet gekomen is aan één van de beroepsgronden van eiser, bestaat in beginsel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Dit bedrag wordt door de rechtbank vastgesteld op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1).
12. Eisers worden definitief vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Voor terugbetaling of vergoeding van het griffierecht op grond van artikel 8:82 van de Awb bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 20/8561, niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.
6.Zie het EHRM arrest
7.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 16 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5833.
8.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189.