ECLI:NL:RBDHA:2018:5833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
AWB18/30
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor weduwe uit Syrië in het kader van gezinsleven met meerderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een weduwe uit Syrië en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, de weduwe, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige dochter in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen 'more than normal emotional ties' zouden zijn tussen eiseres en haar dochter. Eiseres betwistte dit standpunt en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter niet voldoende had onderzocht. De rechtbank wees op de relevante factoren zoals emotionele afhankelijkheid, samenwoning, en de gezondheid van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de mvv en dat de afwijzing van de aanvraag in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/30

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid [naam 2] ’ afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 december 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referente) en C. Atrushi, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij is weduwe en woont - na vertrek van haar kinderen uit Syrië - nog alleen in Aleppo. Eiseres is de moeder van referente, die is geboren op [geboortedatum 2] . Referente is in 2015 uit Syrië vertrokken en is in Nederland per 17 oktober 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referente heeft tot aan haar vertrek uit Syrië altijd bij haar moeder gewoond.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv, omdat er tussen haar en referente geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiseres en referente. Vaststaat dat eiseres medische problemen heeft (onder meer hartproblemen), maar niet is gebleken dat zij exclusief afhankelijk is van de zorg van referente, nu zij zich sinds het vertrek van referente staande heeft weten te houden. Aangenomen wordt dat referente eiseres financieel steunt, maar uitsluitend financiële afhankelijkheid is onvoldoende.
3. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt daarop hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat wel degelijk sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, zodat afwijzing van de aanvraag strijd met dit artikel oplevert.
5. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vooropgesteld wordt dat - zoals tussen partijen niet in geschil is - voor het aannemen van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar meerderjarige dochter het vereiste van ‘more than normal emotional ties’ geldt. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaronder het arrest van 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806), volgt dat de vraag of sprake is van ‘more than normal emotional ties’ een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het bestaan van hechte persoonlijke banden. Verder valt uit jurisprudentie van het EHRM (bijvoorbeeld het arrest inzake I.B. Javeed van 3 juli 2001, nummer 47390/99) af te leiden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, de volgende factoren relevant kunnen zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
6. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder de vraag of aan voormeld criterium is voldaan, niet deugdelijk heeft onderzocht en gemotiveerd. Verweerder heeft (op pagina 5 van het bestreden besluit) niet kenbaar in de besluitvorming betrokken het feit dat de thans 44-jarige referente tot aan haar vertrek uit Syrië onafgebroken bij haar moeder heeft gewoond. Uit het bestreden besluit blijkt verder niet dat de mate van emotionele afhankelijkheid en de banden met het land van herkomst zijn onderzocht en in de besluitvorming zijn betrokken. Dat eiseres met gezondheidsproblemen kampt heeft verweerder weliswaar in het bestreden besluit vermeld, maar tevens is vermeld dat niet is aangetoond dat eiseres exclusief afhankelijk is van de zorg van referente. Uit de jurisprudentie van het EHRM valt echter niet af te leiden dat de afhankelijkheid exclusief moet zijn, wil sprake zijn van beschermenswaardig gezinsleven. De onder 4 genoemde beroepsgrond slaagt dan ook.
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. Aan wat eiseres overigens heeft aangevoerd wordt niet toegekomen. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en krijgt hiervoor een termijn van vier weken. De rechtbank merkt daarbij met het oog op nieuwe besluitvorming op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referente wordt aangenomen en dat daaraan meer gewicht toekomt naarmate sprake is van een slechtere situatie, zoals in Aleppo.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen een termijn van vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002,- (duizendentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.