ECLI:NL:RBDHA:2025:3956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding in bezwaarfase

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde B.A.M. Slockers, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], die op 1 januari 2022 was vastgesteld op € 876.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer had het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 859.000, maar eiseres was van mening dat de toegewezen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase te laag was. Tijdens de zitting op 3 februari 2025 was eiseres niet aanwezig, maar de verweerder was vertegenwoordigd door mr. [naam]. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 1.294,- en de kosten in beroep op € 45,35, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 1.339,35. De rechtbank heeft verweerder opgedragen deze bedragen aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/2458
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: B.A.M. Slockers),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 januari 2024 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2023 is vastgesteld op € 876.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2025.
Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding;
  • stelt de aan eiseres te vergoeden proceskosten in bezwaar vast op een bedrag van
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres tot een bedrag van
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
  • draagt verweerder op om de toegekende proceskosten en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.

Overwegingen

1. In de bezwaarfase heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres gegrond verklaard, de WOZ-waarde verlaagd naar € 859.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. In verband met de gegrondverklaring van het bezwaar heeft verweerder een proceskostenvoeding van in totaal € 748,26 toegewezen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van het bezwaarschrift (1 punt) en voor het verschijnen ter hoorzitting (1 punt) met een waarde van € 310,- per punt. Daarnaast is voor het taxatierapport een vergoeding van € 128,26 toegekend. In de uitspraak op bezwaar wordt vermeld dat er een bedrag van € 283,26 is voldaan (€ 620,- maal 0,25 en € 128,26) en dat nog een bedrag van € 465,- moet worden voldaan door verweerder.
2. Eiseres is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. Eiseres voert daarbij aan dat verweerder ten onrechte 0,25 punt voor de proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en de hoorzitting en dat zij op basis van het overgangsrecht recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
3. Met dagtekening 2 januari 2025 heeft verweerder aan eiseres een compromisvoorstel toegestuurd waarin staat dat aan eiseres ten onrechte 0,25 punt voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase is toegekend. Verweerder stelt eiseres daarom voor om, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [1] , de volgende proceskostenvergoeding toe te kennen:
Bezwaarschrift 1 punt x 1 wegingsfactor x € 624,- tarief (€ 310,- reeds voldaan)
€ 314
Horen 1 punt x 1 wegingsfactor x € 624,- tarief (€ 310,- reeds voldaan)
€ 314
Beroepschrift 1 punt x 1 wegingsfactor x € 875,- tarief x 0,25 WOZ-factor
€ 218,75
Griffierecht particulieren (natuurlijke personen) 2024
€ 51
Totaal
€ 897,75
Eiseres heeft niet gereageerd op het compromisvoorstel.
4. Op het verzoek van de rechtbank om kenbaar te maken of eiseres in de tegemoetkoming van verweerder aanleiding ziet om het beroep in te trekken, heeft eiseres niet gereageerd.
5. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting. Niet in geschil zijn de WOZ-waarde van de woning en de toegekende vergoeding voor het taxatierapport.
6. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij zich hangende het beroep, naar aanleiding van het arrest van 12 juli 2024, nader op het standpunt heeft gesteld om aan eiseres tegemoet te komen, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de toegekende proceskostenvergoeding, vernietigen en op de navolgende wijze zelf in de zaak voorzien.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast.
Bezwaarfase
8. De Hoge Raad heeft in het hiervoor vermelde arrest van 12 juli 2024 bepaald dat de kosten voor het bezwaar met toepassing van het hogere tarief voor overige gevallen worden vergoed. Omdat de uitspraak van de rechtbank in 2025 wordt gedaan, moet daarbij het tarief van € 647,- per punt worden toegepast dat in 2025 is vastgesteld in het Bpb. Voor een vergoeding van andere kosten in bezwaar bestaat geen grond nu verweerder de kosten voor het taxatierapport reeds heeft vergoed. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking met dagtekening vóór 1 januari 2024. Gelet op het overgangsrecht betekent dit, dat de in artikel 30a van de Wet WOZ bepaalde vermenigvuldigingsfactor voor de bezwaarfase niet van toepassing is. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor 1), waarvan verweerder in de bezwaarfase al een bedrag van € 620,- heeft vergoed.
Beroepsfase
9. In de beroepsfase is door de gemachtigde van eiseres een beroepschrift ingediend strekkende tot een hogere proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank stelt het gewicht van deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. [2] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,- (tarief 2025). De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt dan € 453,50 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat het beroep van eiseres is gericht tegen een uitspraak op bezwaar van na 1 januari 2024 [3] (namelijk 12 januari 2024) waarbij de bestreden WOZ-beschikking in stand blijft, is de wettelijke vermenigvuldigingsfactor van 0,1 uit de Wet WOZ [4] voor de proceskostenvergoeding in de beroepsfase van toepassing. [5] De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt daarmee € 45,35. Gesteld noch gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het arrest van 17 januari 2025. [6]
10. Gelet op het voorgaande bedraagt de proceskostenvergoeding voor eiseres in de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk€ 1.339,35,- waarvan verweerder al een bedrag van € 620,- heeft vergoed.
11. De rechtbank merkt ten slotte op dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ verplicht is om de genoemde bedragen uit te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
2.Zie gerechtshof Den Haag 22 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2031 en gerechtshof Den Haag 12 december 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2368.
3.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
4.Artikel 30a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet WOZ.
5.Hoge Raad 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, r.o. 3.4.8.
6.ECLI:NLHR:2025:46.