ECLI:NL:GHDHA:2024:2368

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BK-24/356
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van een woning en proceskostenvergoeding in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een woning en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen ter discussie staan. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 446.000, maar de Rechtbank heeft deze waarde verlaagd naar € 415.000. Belanghebbende verzoekt om een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van de kosten van een taxatierapport. De Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 1.185 en een vergoeding van € 10,69 voor het taxatierapport, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de wegingsfactor te laag is en dat de kosten voor het taxatierapport niet adequaat zijn vergoed. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-24/356

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Lisse, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 februari 2024, nummer SGR 22/7851.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 446.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar;
 wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 415.000;
 vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 415.000;
 wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 1.185;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het woningwaarderapport tot een bedrag van
€ 10,69;
 draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te
vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 16 september 2024 een nader stuk ingediend. De Heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd bij brief van 15 oktober 2024.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij bericht van 31 oktober 2024 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een geschakelde patio-woning uit 1971 met een gebruiksoppervlakte van 117 m². De oppervlakte van het perceel is ongeveer 285 m².
2.2.
Belanghebbende heeft in beroep een nader stuk ingediend. Dit betreft een taxatierapport opgesteld op 10 maart 2023 door […] en […] . Belanghebbende heeft daarbij verzocht om vergoeding van de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 256,52 ((4 uur x € 53) te vermeerderen met € 44,52 aan omzetbelasting).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – geoordeeld:
“5. Nu geen van beide partijen erin is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking nemend, de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 415.000.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag te hoog vastgesteld. Het beroep is daarom gegrond verklaard. De overige gronden behoeven geen behandeling meer.
7. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar minder dan twee jaar vóór de uitspraakdatum van de rechtbank ontvangen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
8. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (zeer geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.185 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310 (tarief 2024), 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 (tarief 2024) en een wegingsfactor 0,5).
9. Belanghebbende stelt dat, gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, recht bestaat op een vergoeding van € 128,26 voor het in bezwaar ingebrachte woningwaarderapport. Het is echter niet aannemelijk geworden dat de taxateur van belanghebbende meer dan een geringe hoeveelheid tijd aan het rapport heeft besteed. De rechtbank acht een tijdsbesteding van tien minuten daarom redelijk en stelt de vergoeding voor de kosten van het woningwaarderapport vast op (afgerond) € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw).[1]
[1] Rechtbank Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21602.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het taxatierapport.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van een hogere vergoeding voor de kosten van bezwaar en beroep en voor de kosten van het taxatierapport.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskostenvergoeding
5.1.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank bij de veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten onrechte wegingsfactor 0,5 (licht) heeft toegepast. Belanghebbende voert daartoe aan dat de bewerkelijkheid en de complexiteit van de onderhavige zaak moet worden aangemerkt als gemiddeld, omdat in beroep niet alleen de waarde en de referentiepanden ter discussie stonden, maar ook de toepassing van artikel 40 Wet WOZ en de inzichtelijkheid van de waardering. Evenmin is sprake van een gering financieel belang, omdat het om meer dan € 15 gaat. Tevens verwijst belanghebbende naar het door de gerechtshoven opgestelde Richtsnoer [1] . Belanghebbende concludeert tot toepassing van wegingsfactor 1.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat het op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie van onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een zaak valt. [2] Dit betekent dat per fase van de procedure moet worden beoordeeld welke wegingsfactor van toepassing is. Het aan een zaak toekomende gewicht wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid daarvan en de uitkomst van deze beoordeling moet voorts in overeenstemming zijn met de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. [3]
5.3.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. De beslissing van de Rechtbank is niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van het begrip “gewicht van de zaak” als opgenomen in de Bijlage bij het Bpb onder C. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
5.4.
Ten aanzien van de verwijzing naar het Richtsnoer en de daarin opgenomen opsomming van gevallen waarin een wegingsfactor van 0,5 kan worden aangehouden, overweegt het Hof dat het Richtsnoer door de belastingkamers van de gerechtshoven wordt toegepast. De heffingsambtenaren noch de rechtbanken binnen de respectieve ressorten zijn betrokken bij de totstandkoming van het Richtsnoer en zijn derhalve niet verplicht de proceskostenvergoeding conform het Richtsnoer vast te stellen. [4] Nog daargelaten dat het Richtsnoer geen limitatieve opsomming maar slechts een indicatieve opsomming van de toepassing van de verschillende wegingsfactoren bevat. Indien, zoals in dit geval, in hoger beroep wordt geklaagd over de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor, is de beoordelingsmaatstaf voor het Hof dan ook niet of de Rechtbank het Richtsnoer juist heeft toegepast, maar of de Rechtbank het gewicht van de zaak heeft bepaald met juiste toepassing van de regels die zijn gesteld in het Bpb. Zoals het Hof in r.o. 5.3 heeft geoordeeld, is van dat laatste sprake. De grief van belanghebbende faalt derhalve.
Kosten taxatierapport
5.5.
Belanghebbende komt op tegen de toegekende vergoeding voor het in het geding gebrachte taxatierapport. Voor de geschatte tijdsbesteding van tien minuten is door de Rechtbank geen motivering gegeven, aldus belanghebbende. Verder voert belanghebbende aan dat een geautomatiseerd rapport niet hoeft te betekenen dat een deskundige geen tijd heeft besteed aan het rapport; de deskundige loopt de gegevens in het rapport na en controleert deze gegevens. Volgens belanghebbende voldoet het rapport aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 7:15 Awb. Belanghebbende handhaaft dan ook zijn verzoek om een vergoeding in overeenstemming met de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven [5] (de Richtlijn).
5.6.
Bij het bepalen van de hoogte van de kostenvergoeding voor het taxatierapport, heeft de Richtlijn als uitgangspunt te gelden. In de Richtlijn wordt het aantal uren dat is gemoeid met een niet-inpandige woningtaxatie en het opstellen van een rapport gesteld op twee, en het uurtarief van de taxateur betreffende woningtaxaties gesteld op € 53. Het Hof begrijpt uit dat wat is aangevoerd dat het door belanghebbende overgelegde taxatierapport is opgemaakt met gebruikmaking van automatisch gegenereerde gegevens en dat er door een deskundige naar is gekeken. Belanghebbende heeft geen inzicht verschaft in hoe het taxatierapport tot stand is gekomen en welke rol de deskundige daarbij heeft gehad. Evenmin heeft hij gepreciseerd hoeveel tijd de deskundige aan het taxatierapport heeft besteed, terwijl belanghebbende de meest gerede partij is om dit inzichtelijk te maken. Het Hof kan daarom niet vaststellen hoeveel tijd de deskundige daadwerkelijk aan het rapport heeft besteed. Het Hof acht niet aannemelijk dat de deskundige meer dan een geringe hoeveelheid tijd aan het taxatierapport heeft besteed en ziet geen aanleiding uit te gaan van een ruimere tijdsbesteding dan 10 minuten. Ook deze grief faalt derhalve.
Slotsom
5.7.
Dat wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier I. Hoogendoorn. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie onder meer gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
2.Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
3.Zie de toelichtingen op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763, p. 8-9, en van 25 februari 2002, Stb. 113, p. 6.
4.Zie Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:703, r.o. 4.3.2.
5.De Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Stcrt. 2018, 28796.