ECLI:NL:RBDHA:2025:3795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de staandehouding en bewaring van een vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die als bijrijder in een auto zat, werd staande gehouden door de politie. Hij betoogde dat deze staandehouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding niet in het kader van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden was, maar in het kader van de algemene politietaak. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had voldaan aan de informatieplicht, maar dat dit gebrek niet leidde tot gegrondverklaring van het beroep, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. Eiser voerde ook aan dat de inbewaringstelling op een onjuiste grondslag was gebaseerd, maar de rechtbank oordeelde dat de niet betwiste zware gronden voldoende waren om de maatregel te dragen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de staandehouding onrechtmatig?
1. Eiser betoogt dat hij onrechtmatig is staande gehouden. Hij zat als bijrijder in de auto van iemand die zich volgens de politie vreemd gedroeg. Maar dat is nog geen reden om hem om zijn identiteitspapieren te vragen. Uit het proces-verbaal blijkt ook niet op basis van welk strafrechtelijk wetsartikel de aanhouding heeft plaatsgevonden. Hierdoor is sprake van een vreemdelingenrechtelijke aanhouding. Aangezien er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, is eiser onrechtmatig staandegehouden. Daarnaast is bij de aanhouding ten onrechte gebruik gemaakt van handboeien, aangezien eiser op vordering is gestopt met wegrennen en derhalve geen sprake was van vluchtgevaar. Bovendien heeft eiser zich niet agressief gedragen. De voorgaande onrechtmatigheden brengen met zich mee dat ook de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig is.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2025 volgt dat eiser (als bijrijder) staande is gehouden omdat de bestuurder van de auto zich zenuwachtig gedroeg en zich verzette tegen de voertuigcontrole. Uit een aanvullend proces-verbaal van 15 februari 2025 volgt verder dat de bestuurder een rijbewijs had getoond, en dat deze antecedenten bleek te hebben gerelateerd aan de Opiumwet en registraties met betrekking tot mogelijke verborgen ruimtes. Omdat de bestuurder ook weinig kon verklaren over de auto hebben de verbalisanten besloten ook het identiteitsbewijs van de bijrijder te vragen. Uit het proces-verbaal van 14 februari 2025 volgt dat eiser daarop is weggerend, waarna hij na een korte achtervolging is aangehouden en geboeid naar het politiebureau is overgebracht. Uit het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding blijkt dat eiser werd verdacht van het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. [1] Om 21.55 uur is zijn ophouding voor verder onderzoek bevolen door een hulpofficier van justitie. De volgende ochtend is eiser overgenomen en vreemdelingrechtelijk opgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank valt hieruit op te maken dat de staandehouding heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de algemene politietaak en niet in het kader van de uitoefening van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. [2] De bewaringsrechter is dus niet bevoegd om een inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van eisers strafrechtelijke staandehouding of het toepassen van handboeien bij het overbrengen van eiser naar het politiebureau.
Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
2. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In de aan eiser uitgereikte folder staat vermeld dat indien eiser in beroep wil gaan tegen de maatregel van bewaring, hij dit met zijn advocaat dient te bespreken. Deze formulering houdt echter geen rekening met het feit dat eiser ook zonder tussenkomst van een advocaat beroep kan instellen tegen de maatregel. Aangezien de minister een jaar de tijd heeft gehad om de informatievoorziening op orde te krijgen, kan dit gebrek niet worden gepasseerd met een belangenafweging. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2025. [3]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister de overgelegde vertaling van de Arabische versie van de informatiefolder niet heeft betwist. De rechtbank is het met eiser eens dat de rechtsmiddelenbepaling in de informatiefolder niet helemaal juist is geformuleerd. De zinsnede ‘Dit dient u met uw advocaat te bespreken’ duidt er inderdaad op dat enkel na overleg met een advocaat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel. Dat klopt echter niet, want dat kan ook zonder overleg met een advocaat. De stelling van de minister dat hij dit slechts als advies leest en niet als verplichting, volgt de rechtbank niet omdat het woord ‘dient’ een verplichting suggereert.
2.2.
Dit betekent echter niet dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, want er bestaat aanleiding om de gebreken te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betoog van eiser dat deze gebreken niet gepasseerd mogen worden, volgt de rechtbank dus niet. Weliswaar heeft de Afdeling een termijn van zes maanden gesteld om een folder op te stellen, [4] maar dat is gebeurd. De enkele omstandigheid dat die nog niet op alle punten juist is, maakt niet dat de rechtbank geen belangenafweging kan verrichten. In dit geval is eiser niet in zijn belangen geschaad. Eiser was door de informatiefolder namelijk wel op de hoogte van de redenen van inbewaringstelling, wist dat er een rechtsmiddel openstond, en is hij gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand te vragen. Eiser heeft vervolgens ook beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De beroepsgrond slaagt niet.
Berust de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag?
3. Eiser betoogt dat de minister de inbewaringstelling op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Daartoe voert eiser aan dat hij een verblijfsprocedure in Spanje heeft lopen, waar nog een beslissing op moet worden genomen. Derhalve had eiser de aanzegging moeten krijgen om naar Spanje te vertrekken. Daarnaast voert eiser aan dat het terugkeerbesluit van 19 juni 2022 niet meer geldig is, aangezien hij is teruggekeerd naar Marokko.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf in Spanje heeft. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat uit eisers verklaring dat hij een verblijfsprocedure in Spanje heeft lopen, nog niet volgt dat hij al rechtmatig verblijf heeft. Dat blijkt ook niet uit de door hem overgelegde stukken die, naar hij stelt, zien op de registratie van zijn huwelijk/geregistreerd partnerschap en een adresinschrijving. De Spaanse advocaat van eiser meldt in het overgelegde e-mailbericht ook dat eiser een procedure heeft lopen maar dat ‘we cannot confirm that Mr. Akachar has legal residence’. De procedure in Spanje maakt dus niet dat eiser een aanzegging had moeten krijgen om naar Spanje te vertrekken en niet naar Marokko teruggestuurd kan worden. Ook stelt de minister zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij na het terugkeerbesluit van 19 juni 2022 is teruggekeerd naar Marokko zodat het terugkeerbesluit daarom niet meer van kracht is. Uit het verslag van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser heeft verklaard na het terugkeerbesluit naar Spanje te zijn vertrokken. Eiser heeft dus niet voldaan aan zijn vertrekplicht, hetgeen ertoe leidt dat het terugkeerbesluit van 19 juni 2022 nog steeds geldig is.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser betwist de zware grond 3b en de lichte gronden 4a, 4c en 4d. Met betrekking tot de zware grond 3b voert eiser aan dat hij wel degelijk aan zijn vertrekplicht heeft voldaan, aangezien hij in 2022 is vertrokken. Wat betreft de lichte grond 4a voert eiser aan dat de motivering in te algemene termen is verwoord en daardoor gebrekkig is gemotiveerd. Over de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij staat ingeschreven in Spanje. Wat betreft de lichte grond 4d voert eiser aan dat deze ook met een standaardformulering is afgedaan en dat eiser heeft aangegeven over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3c en 3d niet heeft betwist. De niet betwiste zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3b en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zal de rechtbank daarom niet bespreken.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Eiser heeft aangegeven psychische en fysieke klachten te ervaren door de vreemdelingenbewaring en is om die reden bereid mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko. Er is een kopie van eisers paspoort beschikbaar, en de Nederlandse autoriteiten zijn op de hoogte van de verblijfplaats van eiser en zijn zus. Gezien deze omstandigheden had de minister moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister verwijst daarbij in eerste instantie terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Dat de Nederlandse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van de verblijfplaats van eiser en zijn zus maakt dit niet anders. Verder heeft de minister in de omstandigheid dat eiser heeft aangegeven mee te willen werken aan zijn terugkeer geen reden hoeven zien om een lichter middel op te leggen. Eiser heeft dit wel verklaard maar heeft niet onderbouwd welke concrete stappen hij zou ondernemen om naar Marokko terug te keren. De minister heeft er op zitting daarbij terecht op gewezen dat hij op dit moment nog steeds niet over eisers paspoort beschikt. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 18 februari 2025 om 09:25 blijkt dat eiser heeft verklaard in het bezit te zijn van een paspoort en dat een vriend dit diezelfde dag, of anders op 18 februari 2025, kan komen afgeven. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 18 februari 2025 om 14:45 blijkt dat de regievoerder een kopie van eisers paspoort heeft gevonden, maar dat eiser aangeeft dat dit niet een kopie van het paspoort is dat zijn vriend zal brengen. Eiser meldt vervolgens dat zijn vriend het paspoort een week later kan komen brengen. Op verzoek van de regievoerder heeft eiser aangegeven zijn vriend te vragen een foto van het paspoort te sturen. De minister heeft ter zitting toegelicht dat hij nog steeds geen (foto van het) paspoort van eiser heeft ontvangen. Het feit dat eiser in vreemdelingenbewaring psychische en fysieke klachten ervaart, maakt ook niet dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht. In het detentiecentrum is namelijk medische zorg beschikbaar voor eiser, mocht hij die nodig hebben. In algemene zin geldt dat medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar moeten worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht
2.ABRvS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
3.Rb. Den Haag (zp Zwolle) 18 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2549.
4.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
5.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.