ECLI:NL:RBDHA:2025:2549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met informatieplicht en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Eiser stelt dat de informatieplicht is geschonden, omdat de informatiefolder onduidelijk is en geen onderscheid maakt tussen zware en lichte gronden voor bewaring. De rechtbank oordeelt dat de folder niet voldoet aan de eisen van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar dat dit niet leidt tot een gegrond beroep. De rechtbank overweegt dat eiser voldoende is geïnformeerd over de redenen voor zijn inbewaringstelling en dat hij de mogelijkheid had om beroep in te stellen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt, ondanks de lange periode van vrijheidsontneming van eiser in zowel Zwitserland als Nederland. De rechtbank wijst het beroep en het verzoek om schadevergoeding af, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5569

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Eiser voert aan dat de informatieplicht is geschonden. Eiser heeft de uitgereikte folder laten vertalen. Daaruit volgt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen zware en lichte gronden. Dit had wel gemoeten. Ook staat er dat alleen beroep kan worden ingesteld na overleg met de advocaat. Dat is onjuiste informatie. Dat maakt dat de inhoud van de folder niet voldoet aan de vereisten. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 [1] had de minister zes maanden om de informatievoorziening op orde te krijgen. Nu dat niet is gebeurd, moet een belangenafweging in het voordeel van eiser uitvallen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de informatiefolder niet voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De rechtbank volgt eiser daarbij niet in zijn eerste punt dat expliciet benoemd zou moeten worden dat sprake is van zware en lichte gronden. De zware en lichte gronden zijn inhoudelijk benoemd en aangekruist in de folder en daarmee moet voor eiser duidelijk zijn om welke redenen hij in bewaring wordt gesteld. De minister hoeft niet expliciet een onderscheid te maken tussen die redenen met vermelding van de kopjes ‘zware gronden’ en ‘lichte gronden’. De rechtbank volgt eiser wel in zijn tweede punt over het rechtsmiddel. Uit de overgelegde vertaling blijkt dat in de folder staat: ‘U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van bewaring. Dit dient u met uw advocaat te bespreken.’ Hieruit kan volgens de rechtbank inderdaad worden begrepen dat enkel na consultatie c.q. met hulp van een advocaat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die vertaling door een beëdigd vertaler te twijfelen, gelet op het feit dat de minister geen andere vertaling heeft aangeleverd. De stelling van de minister ter zitting dat het ook kan worden opgevat als een mogelijkheid tot consulatie, volgt de rechtbank niet. Het ligt op de weg van de minister om eiser volledig en eenduidig te informeren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met die bewoordingen in gebiedende wijs onvoldoende ingelicht dat het ook mogelijk is om zelf in beroep te gaan tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is echter van oordeel dat een belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Hoewel de Afdeling een termijn heeft gesteld om de folder in orde te maken, is eiser in dit geval niet voldoende ernstig in zijn belangen geschaad om het beroep te doen slagen. Anders dan in die zaak voor lag, is eiser wel in een taal die hij machtig is schriftelijk op de hoogte gesteld van de redenen voor inbewaringstelling, dat een rechtsmiddel kan worden ingesteld en is hij gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand aan te vragen. Verder heeft eiser feitelijk een dag na de inbewaringstelling beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat een belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. Dat de minister enkel op het punt van het instellen van een rechtsmiddel onzorgvuldig is geweest in de formulering - en de folder op dit punt naar het oordeel van de rechtbank verbeterd kan worden - maakt niet dat na afweging van wederzijdse belangen, eiser in het gelijk gesteld zal worden.
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de grond onder 3i betwist maar heeft erkend dat de overige gronden de maatregel kunnen dragen. Die grond behoeft daarom geen bespreking.
6. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Eiser heeft in Zwitserland al negen maanden in bewaring gezeten. Op 18 september 2024 is door Zwitserland een Dublintraject naar Nederland opgestart, maar kennelijk was de detentie daarvóór gedurende vijf maanden gericht op terugkeer naar Marokko. De minister had moeten opvragen wat er in die periode is gebeurd. Ook had de minister inmiddels op individueel niveau moeten rappelleren. Weliswaar start de minister een uitzettingstraject via een ander consulaat, maar het betreft dezelfde Marokkaanse autoriteiten. Eiser voert tot slot aan dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen in de belangenafweging. Eiser zit in totaal al tien maanden in bewaring en dat valt hem bijzonder zwaar. Daar is onvoldoende rekening mee gehouden.
7. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een motiveringsgebrek in de belangenafweging. In de maatregel is meegewogen dat eiser heeft verklaard dat hij eerder in Zwitserland negen maanden in detentie heeft gezeten, dat dit echt te lang is, dat hij niet langer in detentie kan blijven en dat hij moe is van detentie. Daarover heeft de minister gemotiveerd dat eiser zich eerder aan toezicht heeft onttrokken, dat hij twee maal de uitslag van zijn asielaanvraag niet heeft afgewacht maar met onbekende bestemming is vertrokken, dat hij zich kennelijk niet houdt aan de verplichting zich beschikbaar te houden voor de autoriteiten, dat hij eerder de mogelijkheid had om zelfstandig te vertrekken maar dit niet heeft gedaan, dat hij geen documenten heeft overgelegd, geen vaste verblijfplaats heeft en aangeeft niet te willen terugkeren naar Marokko waardoor de kans groot is dat hij zich weer aan toezicht zal onttrekken. Ook heeft de minister gemotiveerd dat er zonodig psychische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Daarmee heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank een kenbare verzwaarde belangenafweging gemaakt. De rechtbank overweegt dat bij voortduring van de maatregel wel gaat meewegen dat onbetwist is dat eiser al negen maanden in vreemdelingenbewaring heeft gezeten in Zwitserland, vanuit die bewaring is overgedragen aan Nederland en aansluitend in vreemdelingenbewaring is gesteld in Nederland. Daardoor is hem feitelijk wel lange tijd zijn vrijheid ontnomen. Dat die periode van bewaring in een ander land niet relevant is zoals de minister ter zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken blijkt dat de minister op 27 januari 2025 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser, op 28 januari 2025 een laissez-passertraject heeft opgestart en op 6 februari 2025 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarmee heeft de minister tot nu toe voldoende voortvarend gehandeld. De minister moet echter gelet op de lange periode van vrijheidsontneming wel een meer dan gebruikelijke voortvarendheid betrachten bij het vervolg van deze maatregel.
8. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. [2]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Bruins, rechter, in aanwezigheid van S. Hitijahubessy - Brussaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.