ECLI:NL:RBDHA:2025:3613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser. De eiser had eerder een asielgehoor gehad, maar de rechtbank oordeelde dat er nieuwe elementen konden opkomen in de zienswijze die volgde op het asielgehoor, waardoor de bewaring gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de minister de maatregel op een onjuiste grondslag had gebaseerd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht de b-grond van artikel 59b had toegepast, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Daarnaast werd ook de c-grond van artikel 59b als geldig beschouwd, omdat de eiser al in bewaring was gehouden in het kader van een terugkeerprocedure.

De rechtbank heeft ook de stelling van de eiser dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, zoals vrijlating, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de inbewaringstelling noodzakelijk was en dat de medische zorg in detentiecentra gelijkwaardig was aan die in de vrije maatschappij. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Berust de maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag?
1. Eiser betoogt dat de minister, door eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring te stellen, de inbewaringstelling op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd. Daartoe voert hij aan dat hij reeds een uitgebreid asielgehoor heeft gehad. Het is daarom niet meer nodig om eiser in bewaring te stellen voor het verzamelen van verdere gegevens voor zijn asielaanvraag.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. De minister wijst er terecht op dat na het asielgehoor een zienswijze volgt. In deze zienswijze kunnen nieuwe elementen naar voren komen die aanleiding geven om eiser aanvullend te horen. Dit kan betekenen dat er nadere gegevens nodig zijn die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank zal onder rechtsoverweging 2.2 motiveren waarom er sprake is van een onttrekkingsrisico waardoor deze nadere gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Daarmee staat vast dat de minister de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen.
1.2
De rechtbank merkt daarnaast op dat ook de c-grond van artikel 59b van de Vw 2000 ten grondslag is gelegd aan de maatregel, omdat eiser al in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure, al eerder de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad, en volgens de minister aangenomen kan worden dat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend om zijn uitzetting uit te stellen of te verijdelen. Eiser heeft deze grondslag ook niet betwist.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.1.
De minister heeft de zware grond 3d op zitting laten vallen. Deze ligt dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
2.2.
Eiser heeft van de overgebleven gronden enkel de zware grond 3a betwist. De onbetwiste zware gronden 3b en 3i en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4b en 4c kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [2] Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3a kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser stelt dat hij last heeft van zijn liesbreuk en dat hij daarvoor geopereerd moet worden. Dit kan volgens eiser niet in het detentiecentrum. Daarnaast voert eiser aan dat bij zijn staandehouding, in zijn hotelkamer, een geldbedrag van € 30.000 is ingenomen, waarvan het grootste gedeelte nog niet is teruggegeven. Hij wil het land niet verlaten zonder dat geld terug te hebben. Eiser wil in vrijheid een identiteitsbewijs aanvragen om een bankrekening te kunnen openen. Hierdoor zou eiser het geld kunnen terugkrijgen en zou hij in staat zijn om aan zijn vertrekplicht te voldoen, mocht zijn asielprocedure worden afgerond. Volgens eiser is het namelijk niet mogelijk om met contant geld uit te reizen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Voor zover eiser een behandeling van zijn liesbreuk nodig heeft, wijst de minister terecht op het feit dat de medische zorg in de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. [3] Indien eiser meent dat de medische zorg in het detentiecentrum voor hem niet voldoende is, dan zal hij dat nader moeten onderbouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. Daarnaast heeft eiser niet voldoende onderbouwd waarom hij in vrijheid gesteld moet worden om over het in beslag genomen geld te kunnen beschikken. Niet is onderbouwd waarom het al dan niet in bewaring zitten, bepalend is voor de mogelijkheid om in Nederland of Marokko een bankrekening te kunnen openen. Daarbij staat de vraag hoe eiser zijn geld terugkrijgt, los van de maatregel van bewaring. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarom hoeft niet te worden volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
4.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.