ECLI:NL:RBDHA:2025:3434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/8353, 23/8354, 24/1704 & 24/2897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering van onterecht ontvangen uitkering in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van het recht op bijstand van eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet (Pw). De rechtbank heeft de beroepen van eiseres, die tegen verschillende besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag waren ingesteld, gezamenlijk behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de tijdelijke stopzetting van haar uitkering en de intrekking van haar recht op bijstand, die het college had gebaseerd op de veronderstelling dat zij mede-eigenaar was van onroerend goed in Suriname. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de waarde van het vermogen van eiseres te hoog had vastgesteld, waardoor de intrekking van het recht op bijstand over een te lange periode had plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat eiseres geen mede-eigenaar was van het perceel en de woning in Suriname. De rechtbank heeft de besluiten van het college vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8353, 23/8354, 24/1704 & 24/2897

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

Met het besluit van 10 augustus 2023 heeft het college de uitbetaling van de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 augustus 2023 tijdelijk stopgezet.
Met het besluit van 24 augustus 2023 heeft het college het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw met ingang van 1 augustus 2023 opgeschort.
Met het besluit van 7 september 2023 heeft het college het recht van eiseres op bijstand met ingang van de opschortingsdatum ingetrokken.
Met de beslissing op bezwaar van 20 november 2023 (bestreden besluit 1) is het college bij die besluiten gebleven.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld (SGR 23/8353). Met de beslissing op bezwaar van 4 maart 2024 (bestreden besluit 2) heeft het college bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar tegen de tijdelijke stopzetting ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de opschorting en intrekking van het recht op bijstand heeft het college gegrond verklaard. Het recht op bijstand heeft het college met ingang van 1 augustus 2023 met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw ingetrokken.
Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft het college het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw over de periode van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023 ingetrokken en een bedrag van € 74.095,88 netto teruggevorderd.
Met het besluit van 20 oktober 2023 heeft het college dit bedrag verhoogd met de daarover afgedragen loonbelasting en sociale premies tot een bedrag van € 89.981,25 bruto.
Met de beslissing op bezwaar van 11 december 2023 (bestreden besluit 3) is het college bij die besluiten gebleven.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld (SGR 23/8354).
Met de brief van 15 januari 2024 heeft eiseres bij het college bezwaar gemaakt tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op haar bijstandsaanvraag van 24 augustus 2023. Het college heeft deze brief aan de rechtbank doorgestuurd ter behandeling als beroep (SGR 24/1704).
Met het besluit van 1 februari 2024 heeft het college de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Pw van 24 augustus 2023 afgewezen.
Met het afzonderlijke besluit van 1 februari 2024 heeft het college de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Pw van 15 november 2023 met ingang van 19 oktober 2023 toegewezen.
Met de beslissing op bezwaar van 2 april 2024 (bestreden besluit 4) is het college bij die besluiten gebleven.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld (SGR 24/2897).
De rechtbank heeft de beroepen (SGR 23/8353, 23/8354, 24/1704 & 24/2897) gezamenlijk op de zitting van 21 november 2024 behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres ontving in de in dit beroep relevante periode bijstand van het college. Op 23 maart 2022 heeft het college een schriftelijke anonieme melding ontvangen dat eiseres al ruim 20 jaar onterecht een bijstandsuitkering ontvangt, omdat zij zwart werkt; zij maakt schoon bij mensen thuis. Eiseres zou de auto van [naam 1] gebruiken om naar haar werkadressen te gaan. Eiseres woont volgens de melding al ruim 18 jaar met hem samen en heeft met hem een relatie die niet is doorgegeven. [naam 1] zou eigen inkomen hebben en zou staan ingeschreven op het adres van zijn ouders in [plaats 1] . Eiseres zou ook 4 keer per jaar naar Suriname gaan, waar zij een eigen woning heeft aan de [adres] in [plaats 2] .
Deze melding is voor de afdeling Handhaving en Fraude aanleiding geweest om nader onderzoek te doen. Er heeft in dat kader op 30 maart 2023 een gesprek met eiseres plaatsgevonden. Daarin is eiseres geconfronteerd met de anonieme melding. Zij heeft toen verklaard dat zij [naam 1] kent, met hem bevriend is, maar geen relatie met hem heeft. Het college heeft op 20 april 2023 met informed consent van eiseres een huisbezoek op haar woonadres afgelegd. Het huisbezoek heeft geen bijzonderheden opgeleverd.
1.1
Het college heeft op 9 december 2023 het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het Uwv gevraagd om in Suriname te onderzoeken of eiseres daar onroerend goed in eigendom heeft. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de brief van het Uwv van 3 juli 2023. Volgens die brief is eiseres sinds december 2007 samen met [naam 1] eigenaar van een perceel land aan de [adres] Perceel [perceelnummer] in het district [plaats 2] , Suriname. Op dat perceel staat sinds 2008 een woning. Het perceel en de woning zijn samen getaxeerd op € 91.200. Volgens het Uwv kan ervan uit worden gegaan dat eiseres recht heeft op de helft van de waarde van het perceel en de woning.
Op 20 juli 2023 heeft opnieuw een gesprek met eiseres plaatsgevonden. Daarin is het gebruik van de auto aan de orde gesteld en het vermoeden geuit dat eiseres als hulp in de huishouding werkt. Het college heeft eiseres ook gevraagd naar het onroerend goed in Suriname. Volgens het rapportageformulier confrontatie zou eiseres hebben verklaard dat zij het perceel heeft gekocht voor € 12.000 à € 13.000
.De woning zou van haar broer zijn. Het college heeft eiseres met de brief van 20 juli 2023 gevraagd om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de woning aan de [adres] van haar broer [naam 2] is.
Omdat eiseres de gevraagde gegevens niet heeft verschaft, heeft het college de betaling van de uitkering met ingang van 1 augustus 2023 tijdelijk stopgezet. Eiseres heeft aangegeven dat het lastig is om de hand te leggen op de gevraagde stukken en zij heeft in plaats daarvan een verklaring van [naam 1] en van haar broer [naam 2] overgelegd, samen met een verklaring waarin zij en [naam 1] haar broer toestemming geven om op het perceel een woning te bouwen. Met de brief van 16 augustus 2023 heeft het college eiseres opnieuw om informatie gevraagd.
Met het besluit van 24 augustus 2023 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2023 opgeschort. Eiseres heeft op 24 augustus 2023 opnieuw bijstand aangevraagd. Met het besluit van 7 september 2023 heeft het college het recht op bijstand met ingang van de opschortingsdatum (1 augustus 2023) ingetrokken. Met bestreden besluit 1 heeft het college deze besluiten gehandhaafd.
1.2
Met het besluit van 4 maart 2024 heeft het college bestreden besluit 1 ingetrokken en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het college het bezwaar tegen de tijdelijke stopzetting met ingang van 1 augustus 2023 van de uitbetaling van de uitkering ongegrond heeft verklaard. Het bezwaar tegen de opschorting en de intrekking per die datum heeft het college gegrond verklaard en in plaats van die besluiten heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw met ingang van 1 augustus 2023 ingetrokken.
1.3
Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft het college het recht op bijstand over de periode van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023 ingetrokken en een bedrag van € 74.095,88 netto van eiseres teruggevorderd. Daarna heeft het college het netto bedrag verhoogd met de daarover afgedragen loonbelasting en sociale premies tot € 89.981,25 bruto. Met bestreden besluit 3 heeft het college deze besluiten gehandhaafd.
1.4
Met de brief van 15 januari 2024 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 24 augustus 2023. Het college heeft dit bezwaar doorgestuurd aan de rechtbank om te worden behandeld als beroep.
1.5
Met de afzonderlijke besluiten van 1 februari 2024 heeft het college de aanvraag van eiseres om bijstand van 24 augustus 2023 afgewezen en ten aanzien van de aanvraag van 15 november 2023 eiseres met ingang van 19 oktober 2023 bijstand toegekend. Met het bestreden besluit 4 heeft het college deze besluiten gehandhaafd.
2. Het college heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiseres sinds 21 december 2007 mede-eigenaar is van een perceel land in Suriname. Op dit stuk grond is in 2008 een woning gebouwd. Volgens het college is eiseres ook eigenaar van die woning. Omdat eiseres aan de hand van stukken geen duidelijkheid heeft verschaft, heeft het college het vermogen van eiseres vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens. Het college heeft het vermogen van eiseres vastgesteld op € 75.600,-. Dat bedrag ging de voor haar geldende vermogensgrens te boven, waardoor eiseres per 1 augustus 2023 niet langer aanspraak had op bijstand. Eiseres heeft dit vermogen niet gemeld en heeft nadien ook geen duidelijkheid verschaft over haar vermogenspositie. Het college heeft daarom het recht op bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw met ingang van 1 augustus 2023 ingetrokken. Het college heeft daarnaast het recht op bijstand over de periode van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023 ingetrokken, omdat eiseres vanwege de vermogensoverschrijding in die periode geen recht had op bijstand en heeft van haar de ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd (€ 89.981,25 bruto).
Het college heeft eiseres met ingang van 19 oktober 2023 bijstand toegekend, omdat op die datum tegenover de vermogensoverschrijding een vordering van dezelfde grootte stond. Hierdoor had eiseres per die datum weer aanspraak op bijstand.
3. Eiseres vindt dat het college ten onrechte het recht op bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd. Daarvoor bestond geen grond. Eiseres heeft bij de aankoop van het perceel in Suriname alleen gefungeerd als anker. Zij heeft niet betaald of beleend. Zij is ook niet daadwerkelijk de rechthebbende. Bovendien wordt er ook ten onrechte bruto teruggevorderd. Het college had de schade moeten beperken en had de afgedragen premies kunnen verrekenen met die van andere uitkeringsgerechtigden. Eiseres heeft betwist dat zij op 1 augustus 2023 een vermogen had van € 75.600,-. Zij heeft meegetekend met de eigendom van een stuk grond in Suriname zodat het niet buiten de familie om doorverkocht kon worden. De aanvraag van 24 augustus 2023 is ten onrechte afgewezen. Eiseres vindt dat het college haar niet met ingang van 19 oktober 2023, maar met ingang van 1 augustus 2023 bijstand had moeten verlenen. Zij heeft immers per die datum bijstand aangevraagd.
4. De rechtbank beoordeelt de beroepen als volgt.
De intrekking van het recht op bijstand over de periode van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023 en de terugvordering van € 89.981,25 bruto (SGR 23/8354)
4.1
De te beoordelen periode is die van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023.
4.2
Eiseres is verplicht om uit zichzelf alles te melden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand (hierna: de inlichtingenplicht). Dat staat in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
4.3
Het college is verplicht om een besluit tot toekenning van bijstand in te trekken, of te herzien, indien door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of te veel bijstand is verleend. Dat staat in artikel 54, derde lid, van de Pw.
Het college is in dat geval ook verplicht de ten onrechte of te veel betaalde bijstand terug te vorderen. Dat staat in artikel 58, eerste lid, van de Pw.
4.4
Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een belastend besluit. Het college moet daarom aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan. [1]
4.5
Niet in geschil is dat een perceel land, aan de [adres] te [plaats 2] , sinds 21 december 2007 op naam van eiseres en [naam 1] staat. Het dossier bevat een afschrift van de notariële akte van 21 december 2007. Daaruit blijkt van de koop en levering van het perceel aan eiseres en [naam 1] . Op dit perceel staat sinds eind december 2008 ook een woning. Ter discussie staat of dit perceel en de woning aan het vermogen van eiseres kan worden toebedeeld.
4.6
Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. [2] Daarin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen mede-eigenaar is van het bedoelde perceel. De woning staat op dat perceel. Ten aanzien van de woning is eiseres er evenmin in geslaagd aannemelijk te maken dat deze niet aan haar toebehoort. Ook naar Surinaams recht is de eigenaar van een perceel tevens eigenaar van de op die grond gebouwde onroerende zaken. Dat zij toestemming zou hebben verleend aan de broer om de woning te bouwen en dat zij heeft meegetekend bij de uiteindelijke verkoop van het perceel met de woning, geeft te meer aan dat eiseres hier de beschikkingsmacht over heeft gehad. [3]
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zowel het perceel als de woning aan het vermogen van eiseres kon worden toebedeeld.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft het college immers niet gemeld dat zij vanaf 21 december 2007 (mede-)eigenaar is van het perceel land en vanaf eind december 2008 van de woning aan de [adres] in [plaats 2] .
4.8
Gelet op deze schending van de inlichtingenplicht heeft het college het recht op bijstand terecht ingetrokken.
De waarde van perceel (€ 31.200,-) en woning (€ 60.000,-) is tezamen getaxeerd op € 91.200,-. Het college heeft de helft van de waarde van het perceel aan het vermogen van eiseres toegerekend (€ 15.600,-). Daarnaast heeft het college de totale waarde van de woning (€ 60.000,-) bij het vermogen van eiseres opgeteld. Daarmee komt het college op een vermogen van € 75.600,-.
Aan de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023 en de terugvordering van € 89.981,25 bruto ligt ten grondslag dat met dat vastgestelde vermogen sprake was van een vermogensoverschrijding van € 67.995,-.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het college bij die vermogensvaststelling er ten onrechte vanuit is uitgegaan dat eiseres volle eigenaar was van de op het perceel gebouwde woning. Nu zij mede-eigenaar was van het perceel moet zij ook als mede-eigenaar van de woning worden aangemerkt. Haar aandeel in de woning was daarmee 50 % van € 60.000,-. Dat betekent dat het college € 30.000,- uit hoofde van mede-eigendom van de woning aan het vermogen van eiseres had moeten toerekenen en haar vermogen op € 45.600,- had moeten vaststellen. De vermogensoverschrijding zou dan op € 37.995,- zijn vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat met het te hoog vaststellen van het vermogen, het college het recht op bijstand over een te lange periode heeft ingetrokken en te veel bijstand van eiseres heeft teruggevorderd. Het bestreden besluit berust daarom op een ondeugdelijke motivering.
4.9
Het beroep met reg. nr. SGR 23/8354 is gegrond. Bestreden besluit 3 zal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd. Het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet, gelet op de nieuw te maken berekening, geen aanleiding om deze zaak in het kader van de finaliteit zelf af te doen.
Tijdelijke stopzetting, opschorting en intrekking van het recht op bijstand (SGR/23/8353)
5.1
Met het besluit van 4 maart 2024 (bestreden besluit 2) heeft het college bestreden besluit 1 ingetrokken. Bestreden besluit 2 is een besluit, zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het beroep heeft daarom van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit. Omdat het college het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken, heeft eiseres bij de inhoudelijke beoordeling daarvan geen belang meer. In zoverre is het beroep (SGR 23/8353) niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt hierna het van rechtswege mede op bestreden besluit 2 betrekking hebbende beroep.
5.2
Met bestreden besluit 2 heeft het college de tijdelijke stopzetting gehandhaafd. Daarnaast heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2023 met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op die datum sprake was van een vermogensoverschrijding van € 67.995,- wegens eigendom van onroerend goed in Suriname.
5.3
De rechtbank beoordeelt hier eerst de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2023 op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw en stelt daarbij voorop dat de vermogensoverschrijding als gevolg van de eigendom van onroerend goed in Suriname ten tijde van belang € 37.995,- bedroeg (zie r.o. 4.8).
5.4
Op het moment dat het college met bestreden besluit 2 het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2023 vanwege vermogensoverschrijding heeft ingetrokken, stond tegenover die vermogensoverschrijding al een vordering op eiseres van € 89.981,25. Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft het college immers het recht op bijstand over de periode van 29 januari 2018 tot en met 31 juli 2023 ingetrokken en van eiseres bijstand teruggevorderd. Omdat de terugvordering betrekking heeft op de periode tot en met 31 juli 2023, bestond er voor het college geen aanleiding om op 4 maart 2024 met terugwerkende kracht met ingang van 1 augustus 2023 het recht op bijstand vanwege vermogensoverschrijding in te trekken. Dat heeft het college dus ten onrechte gedaan. Er bestond evenmin grond om de tijdelijke stopzetting per 1 augustus 2023 van de bijstand met bestreden besluit 2 te handhaven.
5.5
Het beroep met reg. nr. SGR 23/8353 is, voor zover het van rechtswege mede betrekking heeft op bestreden besluit 2, gegrond. Bestreden besluit 2 zal, voor zover het de handhaving van de stopzetting betreft en de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2023 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag (SGR 24/1704)
6.1
Eiseres heeft op 15 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op haar bijstandsaanvraag van 24 augustus 2023. Het college heeft dit bezwaar aan de rechtbank doorgestuurd om te worden behandeld als beroep.
6.2
Het college heeft met het besluit van 1 februari 2024 alsnog op de aanvraag van eiseres beslist en deze afgewezen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Dat staat in artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.3
Het college heeft de aanvraag van eiseres van 24 augustus 2023 afgewezen, op de grond dat er in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 18 oktober 2023 sprake was van vermogen boven de voor haar geldende vermogensgrens. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het vermogen van eiseres te hoog is vastgesteld en de intrekking van het recht op bijstand wegens vermogensoverschrijding per 1 augustus 2023 niet in stand kan blijven, bestaat er ook niet langer aanleiding voor afwijzing van de bijstandsaanvraag van 24 augustus 2023. Het college heeft daarom de aanvraag van eiseres ten onrechte afgewezen.
6.4
Het beroep met reg. nr. SGR 24/1704 is gegrond. Het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 zal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden herroepen.
Beroep met reg. nr. SGR 24/2897
7.1
Voor zover het beroep betrekking heeft op het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 is het gegrond. Het college was niet bevoegd om op het daartegen gemaakte bezwaar te beslissen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 1 augustus 2023 had op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024. Het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 is hiervoor bij het beroep met reg. nr. SGR 24/1704 al besproken.
7.2
Bestreden besluit 4 zal voor zover het betrekking heeft op het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3 Voor zover het beroep betrekking heeft op het toekenningsbesluit van 1 februari 2024 is het ook gegrond. Ook dat gedeelte van bestreden besluit 4 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Zoals hiervoor in het beroep met reg.nr. SGR 24/1704 al is vastgesteld was er op 1 augustus 2023 geen sprake (meer) van een vermogensoverschrijding en had eiseres op die datum aanspraak op bijstand. Er bestond daarom geen aanleiding voor het college om eiseres pas met ingang van 19 oktober 2023 bijstand toe te kennen. Het college heeft het toekenningsbesluit van 1 februari 2024 daarom ten onrechte gehandhaafd. De rechtbank zal het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten
8. Omdat de beroepen met reg. nrs. SGR 23/8353, 23/8354, 24/1704 en 24/2897 gegrond zijn moet het college het door haar in die zaken betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding voor de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,-. Hierbij is uitgegaan van 2 punten voor rechtshulp bij indiening van de beroepschriften en de behandeling tijdens de zitting, in meer dan 4 samenhangende zaken (wegingsfactor 1,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 23/8353, voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 20 november 2023, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 23/8353, voor zover het mede betrekking heeft op de beslissing op bezwaar van 4 maart 2024 gegrond;
- vernietigt dat besluit voor zover daarbij de tijdelijke stopzetting van de betaling met ingang van 1 augustus 2023 is gehandhaafd en het recht op bijstand met ingang van die datum is ingetrokken;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 23/8354 gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 11 december 2023 en bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep met reg. nr. SGR 24/1704 gegrond;
- herroept het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb;
- verklaart het beroep met reg.nr. SGR 24/2897 gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 2 april 2024 en verklaart, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van 1 februari 2024 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 152,-, vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten ter hoogte van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en mr. H.G. Molenaar-Geurtsen, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
voorzitter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 9 april 2024; ECLI:NL:CRVB:2024:799
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 mei 2024; ECLI:NL:CRVB:2024:1040
3.Artikel 1:655 Surinaams Burgerlijk Wetboek