Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de ISD in beginsel bevoegd is om 5 % op de (netto)bijstand van eiseres in te houden en daarmee de schuld die eiseres heeft aan de ISD te verrekenen. Dit is volgens de ISD in overeenstemming met artikel 475dc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), artikel 60, vierde lid, van de Pw en artikel 7, eerste lid, van het Debiteurenbeleidsplan ISD Bollenstreek 2015 (Debiteurenbeleidsplan). Het gaat om een fraudevordering. Deze is niet meegenomen in de schuldsanering van eiseres. Eiseres dacht dat dit wel zou gebeuren, maar heeft dit niet met documenten onderbouwd aannemelijk gemaakt. De ISD heeft alle belangen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat er geen redenen zijn om van het beleid af te wijken. Ten slotte is de ISD van mening dat het bezwaar tegen primair besluit 2 geen schorsende werking heeft en dat de gevolgen van dat besluit (onder meer het in een keer terugbetalen van de fraudevordering en de verrekening met het gereserveerde vakantiegeld) niet worden opgeschort. Eiseres wist van de fraudevordering en had redelijkerwijs kunnen weten dat bij beëindiging van de uitkering de vordering moest worden voldaan.
3. Eiseres bestrijdt dat er sprake is van een fraudevordering. Zij was destijds mantelzorger van haar ex-echtgenoot en heeft dit ook gemeld bij de ISD. De vordering van de ISD had meegenomen moeten worden in de schuldsanering, zodat ze nu schuldenvrij zou zijn geweest. Eiseres bestrijdt ook dat zij wist dat deze vordering was aangemerkt als fraudevordering en dat deze daarom niet zou worden meegenomen in de schuldsanering. Ten slotte vindt eiseres dat een belangenafweging niet in het voordeel van de ISD zou moeten uitvallen. De ISD zou daarom kunnen afwijken van de beleidsregels. Zij leeft al lange tijd onder het bestaansminimum.
4. De rechtbank stelt voorop dat het in dit geschil gaat om de incasso van een vordering uit 2015, oorspronkelijk ter grootte van € 2.313,81 bruto. De vordering op zichzelf staat onherroepelijk vast. Daar kan het in dit beroep dus niet langer over gaan.
4.1 De rechtbank beoordeelt allereerst of de ISD terecht vanaf 1 maart 2021 5 % van de uitkering van eiseres (inclusief vakantietoeslag) inhoudt ter aflossing op een vordering van oorspronkelijk € 2.313,81 bruto.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat de ISD op grond van artikel 60, vierde lid, van de Pw verplicht was om 5 % van de uitkering van eiseres (inclusief vakantietoeslag) ter aflossing op de vordering in te houden. Het toenmalige terugvorderingsbesluit berustte op artikel 58, eerste lid, van de Pw. De terugvordering was een verplichting en daarmee de invordering middels verrekening ook. Het gehanteerde percentage is in overeenstemming met artikel 275dc, eerste lid, van de Rv.
4.3 In primair besluit 2 heeft de ISD het gereserveerde vakantiegeld met de nog openstaande vordering verrekend. Na verrekening staat nog een bedrag van € 1.711,25 open. De ISD was op grond van artikel 60, vierde lid, van de Pw tot verrekening met het gereserveerde vakantiegeld verplicht. De beëindiging per 5 oktober 2021 van de bijstandsuitkering is door eiseres niet betwist en blijft hier daarom onbesproken.
4.4 De ISD heeft eiseres meegedeeld dat zij na beëindiging van haar uitkering per 5 oktober 2021 de openstaande vordering in één keer moet terugbetalen. Dat eiseres de vordering moet terugbetalen is niet nieuw, dat stond al vast. Voldoet zij het restant niet vrijwillig in één keer dan zal de ISD in moeten vorderen door middel van een dwangbevel (artikel 60, tweede lid, van de Pw). Daarbij zal de ISD dan een beslagvrije voet van 95 % hanteren. Voor wat betreft de mededeling dat de vordering bij het niet voldoen ervan in 2021 zal worden verhoogd met de daarover afgedragen loonbelasting en premies, merkt de rechtbank op dat de vordering, gezien de uitspraak van deze rechtbank genoemd in voetnoot 1, in het verleden al is gebruteerd.
4.5 Omdat het gaat om een verplichte verrekening, is er geen ruimte voor een belangenafweging. Een eventuele evenredigheidstoets is ook niet aan de orde, omdat de oorspronkelijke vordering onherroepelijk is. Het gaat in dit beroep niet langer om de vordering, maar puur om de invordering van de openstaande schuld. Dat eiseres vindt dat de vordering had moeten worden meegenomen in de schuldsanering, omdat het geen fraudevordering is, maakt dit daarom niet anders.
Conclusie en gevolgen5. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft daarom in stand.
6. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.