ECLI:NL:CRVB:2017:3112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op het opgegeven uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die ten tijde van belang bijstand ontving op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Naar aanleiding van een melding dat haar meerderjarige zoon weer op het uitkeringsadres woonachtig zou zijn, heeft de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante vanaf 1 november 2014 niet langer haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende feitelijke grondslag had voor de intrekking van de bijstand. Appellante had de wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat zij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante over haar woonsituatie niet geloofwaardig was, gezien de verklaringen van omwonenden en de bevindingen van de toezichthouders. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de schulden van appellante en de mogelijke nadelige gevolgen voor haar schuldsaneringstraject.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 12 september 2017.