3.2.De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdeling voorafgaand aan het nemen van de maatregel van bewaring door een arts had moeten laten onderzoeken. Het is immers aan de vreemdeling om aan te tonen dat hij detentieongeschikt is, en niet aan de staatssecretaris om het tegendeel te bewijzen (vgl. de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 5 juli 2018 en 5 januari 2018). Uit de omstandigheden dat de vreemdeling heeft gemeld dat hij last heeft van stress en dat hij littekens heeft getoond die wijzen op automutilatie volgt niet dat hij detentieongeschikt is. Daarvan is immers pas sprake indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. De vreemdeling heeft voorafgaand aan zijn inbewaringstelling niet met stukken aangetoond dat van (één van) die omstandigheden in zijn geval sprake is.
(…)
14. De Afdeling heeft onder meer in bovengenoemde uitspraak van 15 juni 2022 verwezen naar deze uitspraak en herhaald dat van detentieongeschiktheid pas sprake is indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg niet toereikend is, of indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, dan wel wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. Zoals ook uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2666) volgt, is het volgens de Afdeling -altijd- aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij detentieongeschikt is en is pas sprake van detentieongeschiktheid als de in detentie beschikbare medische zorg niet toereikend is, of de vreemdeling niet in staat is de vrijheidsontneming op verantwoorde wijze te ondergaan, dan wel wanneer zijn psychische omstandigheden door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. De rechtbank overweegt dat deze Afdelingsjurisprudentie in de onderhavige procedure niet onverkort van toepassing kan worden geacht. 15. De rechtbank benadrukt allereerst dat het uitgangspunt in bewaringszaken is dat verweerder de bewijslast draagt voor het rechtmatige karakter van de vrijheidsontneming. Verweerder maakt immers door de inbewaringstelling inbreuk op het grondrecht op vrijheid, zodat verweerder de bewijslast draagt dat deze inbreuk rechtmatig is. De omvang van deze bewijslast is bovendien niet afhankelijk van de beroepsgronden. De rechtbank overweegt verder dat gelet op de door verweerder beschreven conditie en gedragingen van eiser en gelet op het ontbreken van andere informatie, behoudens het medisch advies van 21 juli 2021, het niet van eiser verwacht kon worden dat hij voorafgaand aan oplegging van de maatregel (zelf) kon onderbouwen dat hij detentieongeschikt is. Indien de vreemdeling zorgvuldig is gehoord en daarom ook een grondige beoordeling heeft kunnen plaatsvinden van de noodzaak, proportionaliteit en evenredigheid van de maatregel en de oplegging van de maatregel en dus ook het niet volstaan met een lichter middel deugdelijk is gemotiveerd, zou kunnen worden geoordeeld dat het dan aan de vreemdeling is om, in weerwil van een deugdelijk gemotiveerde maatregel, te onderbouwen dat hij detentieongeschikt is. In het onderhavige geval had verweerder echter aanleiding moeten zien om aan arts in te schakelen om eiser te schouwen en zodoende een medisch advies te moeten inwinnen om te kunnen beoordelen waarom eiser niet in staat lijkt om te worden gehoord, of de in detentie beschikbare medische zorg toereikend zal zijn, of eiser in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, dan wel of zijn psychische omstandigheden in detentie door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. De “bewijsdrempel” voor eiser om voorafgaand aan oplegging van de maatregel aannemelijk te maken dat hij detentieongeschikt is, is onaanvaardbaar hoog en het leggen van die “bewijslast” bij eiser is onredelijk. Verweerder heeft nagelaten om zich voorafgaand aan oplegging van de maatregel te vergewissen van de detentiegeschiktheid van eiser. In de onderhavige procedure ziet de rechtbank ook hierin aanleiding om de maatregel onrechtmatig te achten.
16. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder bij oplegging van de maatregel niet voldoende heeft onderzocht of de maatregel onevenredig bezwarend is. Verweerder heeft zonder dat hij eiser heeft kunnen horen, 7 zware en 5 lichte gronden opgevoerd in de maatregel om het onttrekkingsrisico te onderbouwen. Indien sprake is van een onttrekkingsrisico dient verweerder echter ook nog te beoordelen of kan worden volstaan met de oplegging van een lichter middel en dus of de maatregel noodzakelijk is om het met de bewaring beoogde doel te bereiken en ook als dat zo is, of de maatregel proportioneel en evenredig is. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3097). Zoals hiervoor overwogen, is het in bewaring stellen omdat eiser duidelijk (medische) zorg nodig heeft en “binnen beter af is dan buiten”, geen argument om eiser in bewaring te stellen en ook geen argument om geen verdere beoordeling te maken van de evenredigheid van de oplegging van de maatregel. In de maatregel is met betrekking tot het lichter middel het navolgende overwogen: (…)
De door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, te weten (….) welke zouden moeten leiden tot (het voortzetten van) een minder dwingende maatregel maakt diens inbewaringstelling niet onevenredig bezwaarlijk omdat:
Voor wat betreft de daarbij aangevoerde omstandigheden, te weten: Vreemdeling heeft medische bijzonderheden welke hij niet kan benoemen. In het dossier is een medisch advies aanwezig uit juli 2021 waaruit blijkt dat vreemdeling niet gehoord kan worden in verband met verslavingsproblematiek. Heden 21 februari 2025 constateren twee HoVJ's van de KMAr dat de vreemdeling niet in staat (lijkt) is om de vragen inhoudelijk te beantwoorden. Vreemdeling geeft aan dat hij ziek is in zijn hoofd en aan WA WA lijdt.
Vreemdeling zit apathisch in de ruimte naar een punt in de verte te staren. HoVJ's achten
vreemdeling niet in staat om aan een gehoor deel te nemen.
Tevens wordt bij het opleggen van deze maatregel van bewaring het volgende overwogen:
Vreemdeling heeft overduidelijk zorg nodig. Vreemdeling heeft geen netwerk in Nederland en geen financiële middelen. Vreemdeling geeft ook aan regelmatig niet te weten waar hij zich bevindt. Vreemdeling heeft geen identiteitsdocumenten en kan niet op enige wijze in zijn eigen levensonderhoud voorzien.
Tijdens het aan de inbewaringstelling voorafgaande gehoor heeft betrokkene onder meer
gewezen op zijn gezondheidstoestand. Betrokkene heeft aangegeven dat zijn
gezondheidstoestand te wensen over laat omdat hij last heeft van zijn hoofd aan een ziekte genaamd WA WA.
Vreemdeling oogt verward.
Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden
gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Indien er zich onverhoopt medische omstandigheden voordoen kan de behandeling in de detentie- en uitzetcentra worden aangevraagd, aangevangen dan wel worden voortgezet. Nu er sprake is van gelijkwaardige gezondheidszorg maakt dit betrokkene niet detentieongeschikt. In zoverre bezien hoeft hierom niet te worden volstaan met het toepassen van een lichtermiddel dan de inbewaringstelling.
(…)
17. De rechtbank acht deze motivering ontoereikend. Het tekstblok “Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij” betekent niet meer dan dat er in het DTC een medische dienst is tot wie de in bewaring gestelde vreemdeling zich kan wenden bij medische en/of psychische klachten. Deze mededeling in de maatregel, die overigens feitelijk onjuist is, behelst echter geen op de persoon van eiser toegespitste motivering met betrekking tot de vraag of het ondergaan van de maatregel onevenredig bezwarend is. De medische dienst kan weliswaar medicatie verstrekken en eiser toegang bieden tot gesprekken met een psycholoog, maar dit betekent niet dat daarmee het ondergaan van de maatregel door eiser niet meer als dermate zwaar kan worden ervaren dat moet worden geconcludeerd dat het onevenredig bezwarend is om aan eiser een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen en daarom hiervan moet worden afgezien. Of het ondergaan van een bewaringsmaatregel onevenredig bezwarend is, vergt dus een beoordeling die ziet op hoe het voor eiser is, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en dus ook zijn medische en psychische conditie, om in bewaring te worden gesteld om de terugkeer naar Algerije te bewerkstelligen. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing gecompliceerd is omdat eiser niet in staat was om te worden gehoord. Verweerder heeft, zoals hiervoor overwogen, niet voldaan aan zijn inspanningsplicht om informatie te vergaren over eiser en de belangen die met een inbewaringstelling zijn gemoeid. Dit bemoeilijkt het beoordelen of de maatregel onevenredig bezwarend is. In het onderhavige geval is de motivering beperkt tot -kort gezegd- het vaststellen dat eiser zorg nodig heeft en dat in het DTC zorg kan worden geboden. In deze motivering wordt voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de bewaringsmaatregel een administratieve vrijheidsontnemende maatregel is die ertoe strekt om eiser te kunnen uitzetting en niet om eiser zorg te verlenen. Hoewel het hebben van een slaapplaats, maaltijden, sanitaire voorzieningen en medische zorg voor eiser “buiten” niet zonder meer vanzelfsprekend zal zijn, is niet gemotiveerd waarom aan eiser alleen zorg zou kunnen worden verleend door hem in bewaring te stellen. Verweerder had zich er rekenschap van moeten geven hoe eiser het ondergaan van een vrijheidsontnemende maatregel zou ervaren.
18. Verweerder heeft voorafgaand aan de maatregel dus niet goed genoeg onderzocht of de maatregel voor eiser onevenredig bezwarend zou zijn en heeft in de maatregel onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank overweegt voorts, zoals ook uitgebreid besproken ter zitting, dat de beoordeling of moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel geen eenmalige beoordeling is die moet plaatsvinden voorafgaand aan oplegging van de maatregel. Zolang eiser in bewaring wordt gehouden moet verweerder in de gaten houden of de tenuitvoerlegging van de maatregel nog gerechtvaardigd is, of dat alsnog moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel, dan wel of de maatregel moet worden opgeheven. Verweerder heeft op 25 februari 2025 een vertrekgesprek gehouden. De regievoerder heeft eiser bevraagd over zijn medische problematiek en hem geadviseerd om zich tot de medische dienst te wenden en zijn klachten daar te bespreken. De rechtbank begrijpt dat de regievoerder eiser verwijst naar de medische dienst. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verweerder na het opleggen van de maatregel zonder eiser te kunnen horen vanwege zijn medische en/of psychische klachten, zich nader heeft vergewist van de vraag of het ondergaan van de maatregel onevenredig bezwarend is voor eiser. De regievoerder heeft geen toegang tot het medische dossier van eiser tenzij hij daarvoor toestemming geeft. Niet duidelijk is of eiser zich inmiddels heeft gewend tot de medische dienst, niet duidelijk is of eiser bij binnenkomst in het DTC een zogenoemde medische intake heeft gehad en wat daar de bevindingen van zijn geweest en niet duidelijk is of verweerder op enig moment heeft overwogen om eiser op een andere locatie, waar méér en andere zorg beschikbaar is, de maatregel te laten ondergaan. De rechtbank concludeert daarom dat niet alleen voorafgaand aan de maatregel onvoldoende is onderzocht of volstaan moest worden met de oplegging van een lichter middel, maar dat gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel ook niet -kenbaar- een nadere actuele beoordeling is verricht van de belastbaarheid van eiser en zijn vermogen om de maatregel te ondergaan zonder dat dit onevenredig bezwarend is. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat eiser zich tot de Directeur van het DTC kan wenden met een verzoek om te laten beoordelen of hij detentiegeschikt is. De rechtbank merkt op dat dit veronderstelt dat eiser wéét dat deze mogelijkheid bestaat en dat verweerder er goed aan doet om dit kenbaar te maken aan vreemdelingen die kampen met forse medische en psychische problematiek, mede gelet op de Afdelingsjurisprudentie over de bewijslast en de bewijsdrempel. Ook veronderstelt dit dat eiser zelf onderkent dat hij mogelijk niet detentiegeschikt is en dat dit kan worden beoordeeld. Indien eiser dit niet onderkent kan immers bezwaarlijk van hem worden verwacht dat hij een hiertoe strekkend verzoek indient. Verweerder zou bovendien ook zelf kunnen verzoeken om een dergelijk onderzoek of hiertoe zelf een arts kunnen inschakelen, gelet op de omstandigheid dat de bewijslast voor het rechtmatige karakter van de oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel op verweerder rust. Voor zover eiser kan verzoeken om een detentiegeschiktheids-onderzoek, betekent dit dus niet dat verweerder niet langer zelf hoeft te bewaken of de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel onevenredig bezwarend is geworden.
19. De rechtbank concludeert dat verweerder zijn inspanningsplicht om eiser te horen heeft geschonden, dat verweerder gelet op de concrete feiten en omstandigheden van dit geval, zelf had moeten onderzoeken of eiser “detentiegeschikt” is en dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de maatregel onevenredig bezwarend is en volstaan moest of alsnog moet worden met de oplegging van een lichter middel en bovendien het afzien van een lichter middel ook onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank verduidelijkt hierbij dat deze drie redenen alle drie op zichzelf reeds redengevend zijn voor de rechtbank om de bewaring van aanvang af onrechtmatig te achten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de overige beroepsgronden van eiser en de overige rechtmatigheidsaspecten van de maatregel te beoordelen.
20. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen en de -onmiddellijke- invrijheidstelling van eiser gelasten.
21. De rechtbank zal eiser voorts in aanmerking brengen voor schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechtbank zal hierbij de standaardmatig toegekende bedragen hanteren en dus bepalen dat aan eiser een bedrag van € 1.300,- wordt vergoed omdat hij 13 dagen onrechtmatig in bewaring is gehouden, waarbij de rechtbank opmerkt dat eiser op de dag van de inbewaringstelling in het DTC is geplaatst.
22. De rechtbank zal omdat het beroep gegrond is ook een proceskostenveroordeling uitspreken en stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).