Overwegingen
1. Eiser wordt in bewaring gehouden ter fine van overdracht aan Spanje. De feitelijke overdracht is voorzien op 4 maart 2025 om 16:05 uur.
2. De rechtbank overweegt allereerst dat het overdrachtsbesluit in rechte vaststaat, zodat de argumenten van eiser dat hij geen bijstand van een advocaat heeft gekregen in die procedure en dat hij pas kort voor de oplegging van de maatregel op 16 februari 2025 bekend is geraakt met het overdrachtsbesluit van 25 oktober 2023, niet in deze procedure worden beoordeeld. De rechtbank wijst er dan ook enkel op dat uit het dossier blijkt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, de termijn voor de overdracht daarom is verlengd en het niet onaannemelijk is dat eiser niet op de hoogte is van het overdrachtsbesluit. In dat besluit is overwogen dat eiser tweemaal is uitgenodigd voor een aanmeldgehoor en beide keren niet is verschenen en er overigens ook geen zienswijze is ingediend. Eiser heeft door in de beginfase van de Dublinprocedure met onbekende bestemming te vertrekken, zichzelf in de positie gebracht dat hij eerst nu wordt geconfronteerd met het voornemen van verweerder om hem over te dragen aan Spanje. Al deze omstandigheden kunnen dan ook niet afdoen aan het overdrachtsbesluit en staan ook niet in de weg aan het in bewaring nemen van eiser om het overdrachtsbesluit te effectueren.
Het (strafrechtelijk) voortraject
3. Eiser is overgenomen uit de strafrechtketen, nadat hij een voorwaardelijk sepot heeft gekregen in verband met de (verdenking van) diefstal van een bril. Eiser voert allereerst aan dat hij geen strafadvocaat toegewezen heeft gekregen in het kader van Salduz na zijn aanhouding. Pas in het vreemdelingenkader is er een piketmelding opgemaakt. Daarnaast stelt eiser dat aan hem nooit een M122-formulier is uitgereikt. Dat volgt onder meer uit het feit dat in de M122 staat opgenomen dat deze is uitgereikt te Voorburg, terwijl uit de M105 volgt dat eiser bij overname en ophouding aanwezig was op een plaats bestemd voor verhoor zijnde de Burgemeester Patijnlaan 35 te Den Haag. Tenslotte heeft verweerder volgens eiser ook geen transport-formulier met bijzonderheden opgesteld ten behoeve van zijn overdracht aan het Detentiecentrum Rotterdam, met vermelding van eisers suikerziekte, epilepsie en angstklachten.
4. De rechtbank overweegt dat de bewaringsrechter op grond van vaste Afdelingsjurisprudentie de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject niet mag beoordelen en betrekken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de aansluitend aan het strafrechtelijk traject opgelegde bewaringsmaatregel. De rechtbank overweegt dat dit geen gevolgen voor eiser heeft omdat er geen gebreken kleven aan het strafrechtelijk voortraject. De zogenoemde Salduz-rechten van eiser zijn niet geschonden. Eiser is blijkens het “proces-verbaal van aanhouding verdachte door een burger” niet alleen de cautie gegeven, maar ook gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat en eiser heeft ook voorafgaand aan de voorgeleiding de brochure “U wordt verdacht van een strafbaar feit” ontvangen waarin ook het recht op rechtsbijstand wordt vermeld. Voor zover eiser verklaringen heeft afgelegd buiten afwezigheid van een advocaat, houdt dit dan ook geen verband met het schenden van zijn rechten, althans nadere feiten en omstandigheden voor een dergelijke conclusie zijn niet gesteld en/of gebleken. Voor zover de rechtbank aanleiding zou zien om het strafrechtelijk traject te betrekken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de bewaringsmaatregel, overweegt de rechtbank dat dit aanvullende onderzoek geen betrekking heeft op de sepotbeslissing. Indien eiser zich niet kan verenigen met een voorwaardelijk sepot omdat hij in weerwil van getuigenverklaringen over de heterdaadsituatie stelt enkel gepoogd te hebben om een bril te stelen, dient hij hierover in contact te treden met de officier van justitie. Verweerder heeft in reactie op de beroepsgronden voorafgaand aan de behandeling van het beroep ter zitting het betreffende transport-formulier overgelegd. Eiser heeft zich ten aanzien van de aanvankelijk geformuleerde beroepsgrond gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt dat de uitplaatsing en het vervoer naar het DTC met voldoende zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. In het transport-formulier is bij de “bijzonderheden betreffende psychische of fysieke toestand” vermeld welke medicatie eiser gebruikt. Eiser stelt ook epilepsie te hebben. Hiervan is geen melding gemaakt in het formulier. Het is echter niet duidelijk of eiser dit heeft verteld bij de insluiting en voorafgaand aan het vervoer, zodat niet kan worden vastgesteld dat onvoldoende zorgvuldigheid is betracht. Er is dan ook geen sprake van een gebrek bij het vervoer naar het DTC.
5. De rechtbank stelt voorts op grond van het dossier vast dat de M122 is gedateerd op 15 februari 2025 en is ondertekend op 15 februari 2025om 15:44 uur. In de M122 is vermeld dat deze is uitgereikt op 15 februari 2025. Hier gaat de rechtbank dan ook van uit omdat eiser zijn stelling dat hij geen M122 heeft ontvangen niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank realiseert zich dat de bewijslevering van “een negatief feit” nagenoeg onmogelijk is, maar heeft geen reden om te twijfelen aan de verslaglegging over de uitreiking van de M122. Eiser is op 15 februari 2025 om 22:24 uur overgenomen en opgehouden aansluitend op strafrechtelijke heenzending. Eiser voert terecht aan dat deze verslaglegging (wel) verwarring oplevert, omdat niet valt na te gaan waar eiser exact was ten tijde van de uitreiking van de M122 en daardoor niet duidelijk is of eiser de M122 heeft ontvangen tijdens of na het strafrechtelijke voortraject. Eiser heeft ook terecht aangevoerd dat de M122 moet worden uitgereikt vóór afronding van het strafrechtelijke traject, omdat anders het doel van de M122 niet wordt bereikt. De betrokken vreemdeling krijgt immers een M122 om hem te informeren dat na afronding van het strafrechtelijke traject (nog) geen onmiddellijke invrijheidstelling volgt. Omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eiser de M122 heeft ontvangen voordat hij is overgenomen door de vreemdelingenketen, houdt de rechtbank het ervoor dat de M122 te laat is uitgereikt. De bewijslast voor de rechtmatigheid van de maatregel en alle aspecten die deze rechtmatigheid regarderen, rust immers op verweerder. Dit betekent dat sprake is van een gebrek in het voortraject. De belangenafweging die de rechtbank in dit kader verricht valt niet in het voordeel van eiser uit. Eiser heeft niet gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad, hij heeft immers eenvoudigweg ontkend de M122 te hebben ontvangen. Gelet op de reeds geplande overdracht, is het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden groter. De grond is dus terecht aangedragen, maar leidt niet tot opheffing van de maatregel. De rechtbank zal wel een proceskostenveroordeling uitspreken gelet op de Afdelingsjurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1451, en de uitspraak van 9 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1757). De maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3k en 3l en de lichte grond 4c laten vallen.
8. Eiser betwist alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser is weliswaar zonder geldig document Nederland ingereisd (zware grond 3a en lichte grond 4a), maar hij heeft moeten vluchten en heeft tot op heden nog geen vervangende documenten durven te vragen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst. Eiser heeft verder geen overdrachtsbesluit ontvangen. Hij heeft in zijn asielprocedure ook nooit gesproken met een asieladvocaat. Pas op 16 februari 2025 nam eiser kennis van het voornemen van verweerder om hem aan Spanje over te dragen. Eiser is in 2023 ook vertrokken uit Nederland en pas op 15 februari 2025 weer aangekomen in Nederland. Er kan hem niet worden tegengeworpen dat hij zich enige tijd heeft onttrokken aan het toezicht (zware grond 3b). Zware grond 3d is volgens eiser onjuist gemotiveerd. Hij werkt voldoende mee aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Hij heeft alleen nog geen documenten durven aanvragen. Verweerder weet echter wie eiser is en was, hetgeen heeft geleid tot een ophouding op grond van artikel 50a van de Vw. Hij heeft ook gezichtsopnames laten maken en vingerafdrukken afgestaan. Daarnaast is het volgens eiser onjuist dat gesteld wordt dat hij aliassen heeft gebruikt. Tenslotte kon eiser financiële middelen tonen via zijn vriend, die voor hem garant kan en wil staan (lichte grond 4d).
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a, 3b en 3d feitelijk juist zijn en samen met de in de maatregel gegeven toelichting hierbij reeds voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen. Eiser heeft immers in het verhoor tijdens zijn ophouding verklaard dat hij niet beschikt over enig document dat zijn identiteitsgegevens bevat en niet beschikt over een visum of een andere toestemming voor verblijf en dus geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Ook in de beroepsgronden heeft eiser erkend dat hij zonder geldig reisdocument Nederland is ingereisd. Het is alleen al daarom feitelijk juist dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (zware grond 3a). Daarnaast heeft eiser niet betwist dat hij in 2023 Nederland heeft verlaten en pas weer op 15 februari 2025 in Nederland is aangekomen en hij verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van zijn vertrek. Eiser is dan ook met onbekende bestemming vertrokken in 2023, waardoor de zware grond 3b ook feitelijk juist is. Dat eiser (onder meer) in Duitsland heeft verbleven, maakt dit niet anders, maar is juist een nadere onderbouwing voor de feitelijke juistheid van deze grond en het onttrekkingsrisico dat hieruit volgt.. Eiser is voorts blijkens het overdrachtsbesluit bekend onder 14 aliassen. Gelet hierop en gelet op het feit dat eiser geen identiteitsdocument heeft en enkel heeft verklaard dat hij geen weet heeft van deze aliassen en hij vreest voor de autoriteiten en daarom geen identiteitsdocument aanvraagt, heeft verweerder ook zware grond 3d aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Reeds hierom is het vereiste significante onttrekkingsrisico voldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank de andere gronden niet zal bespreken.
10. Eiser stelt dat hij “een kwetsbare lhbti-man met suikerziekte, epilepsie en psychische problematiek/PTSS” is. De vriend bij wie hij verbleef kan hem bovendien helpen met een vertrek uit Nederland. Die mogelijkheid heeft eiser niet gekregen. Verweerder had dan moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon of hoefde te worden toegepast. De rechtbank overweegt dat deze beoordeling tweeledig is. Allereerst moet duidelijk zijn dat het doel dat wordt beoogd met oplegging van de maatregel, alleen kan worden bereikt door eiser in bewaring te stellen en te houden. Ook als dit zo is, dient alsnog -in eerste instantie door verweerder en daarna (ambtshalve) door de rechter- te worden beoordeeld of desondanks moet worden afgezien van oplegging van de maatregel en/of moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel omdat het ondergaan van de maatregel onevenredig bezwarend is. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16525). 12. Eiser heeft bij het ophoudingsgehoor en dus voorafgaand aan oplegging van de maatregel, verklaard dat hij de dag voor de ophouding in Nederland is aangekomen, hij in de buurt van Rotterdam heeft overnacht bij een vriend, dat hij de adresgegevens niet spontaan kan benoemen maar indien hij zijn telefoon kan raadplegen, hij zijn verklaring kan onderbouwen. Eiser heeft tevens verklaard dat hij over de huissleutel van dit adres beschikt en dat dit de sleutel is die is aangetroffen in zijn fouillering en dat zijn kleding en spullen ook op die verblijfsplaats liggen. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat als hij deze vriend zou hebben kunnen bellen, deze vriend hem geld of een busticket had kunnen brengen en dat dit ten onrechte niet is toegestaan. De rechtbank overweegt dat verweerder in deze omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser is in bewaring gesteld om te worden overgedragen aan Spanje, de overdrachtstermijn is op 20 december 2023 verlengd omdat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en er is sprake van een significant onttrekkingsrisico. Daargelaten dat de stellingen van eiser over deze vriend niet zijn onderbouwd, had eiser ook met behulp van deze vriend niet zelfstandig naar Spanje kunnen vertrekken. Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument en/of ander document voor grensoverschrijding en/of toestemming van de Spaanse autoriteiten om zelfstandig het Spaanse grondgebied in te reizen. Eiser wordt op korte termijn met een door Nederland afgegeven LP overgedragen. Het is dan ook niet mogelijk voor eiser om zich zelfstandig naar Spanje te begeven. Om het doel van de maatregel, de overdracht naar Spanje, te realiseren is het dus noodzakelijk om eiser in bewaring te stellen en te houden omdat de oplegging van een lichter middel niet tot effectuering van het overdrachtsbesluit zal leiden.
13. Alhoewel het gehoor dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank erg summier is, concludeert de rechtbank dat eiser daarbij wel voldoende in de gelegenheid is gesteld om alle omstandigheden naar voren te brengen waar verweerder rekening mee diende te houden bij de beoordeling of moest worden volstaan met een lichter middel. Dit gehoor vond bovendien plaats in het bijzijn van de gemachtigde van eiser, zodat eiser in staat moet worden geacht om de gestelde vragen adequaat en volledig te beantwoorden. De rechtbank merkt hierbij overigens op dat de omstandigheid dat eiser uitgebreid is gehoord gedurende de ophouding, niet zonder meer betekent dat aan het bewaringsgehoor weinig betekenis meer toekomt. De ophouding dient immers een ander doel dan het bewaringsgehoor. In het bewaringsgehoor dient door middel van het stellen van vragen deugdelijk te worden onderzocht of een maatregel moet worden opgelegd en of dit niet alleen noodzakelijk, maar ook proportioneel en evenredig is.
14. Voor zover eiser zich beroept op medische omstandigheden die in de weg zouden staan aan oplegging van de maatregel, heeft verweerder in beginsel terecht mogen overwegen dat de medische zorg in het detentiecentrum -op hoofdlijnen- gelijkwaardig is aan de medische zorg in de maatschappij. De rechtbank overweegt dat duidelijk is dat eiser kampt met medische en psychische problematiek en dat hij daarom is ingesteld op medicatie. Uit de verklaringen die eiser heeft afgelegd en uit de beroepsgronden en de toelichting daarop, blijkt niet dat het ondergaan van de bewaringsmaatregel onevenredig bezwarend is en daarom zou moeten worden afgezien van de oplegging van de maatregel. Eiser stelt kwetsbaar te zijn in detentie door zijn seksuele geaardheid. De rechtbank acht dit op zichzelf beschouwd niet onaannemelijk, maar moet wel vaststellen dat eiser niet heeft uitgelegd op welke wijze hij “last heeft” van deze kwetsbaarheid en/of op welke wijze dat zijn welbevinden in detentie beïnvloedt. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht om in persoon te worden gehoord en dit nader toe te lichten. Eiser heeft volstaan met een enkele opmerking hierover in beroep en daarom acht de rechtbank dit ontoereikend om de opheffing van de maatregel te bevelen, ook als dit in samenhang met zijn relatief jonge leeftijd en medische en psychische problematiek moet worden gezien. Dat eiser detentieongeschikt is, wat een andere beoordeling vergt dan de vraag of het ondergaan van de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend is, is niet gesteld door eiser en dit blijkt ook niet uit het dossier. Om een dergelijke ongeschiktheid aannemelijk te maken zou eiser ook in beginsel niet kunnen volstaan met alleen zijn eigen verklaringen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat eiser wellicht detentieongeschikt is, zodat de rechtbank verweerder ook niet zal opdragen om zich hiervan nader te vergewissen.
15. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk om de overdracht aan Spanje te verzekeren en de maatregel is niet onevenredig bezwarend voor eiser.
16. Het beroep is dus ongegrond en de rechtbank zal eiser niet in vrijheid stellen. Het verzoek om schadevergoeding wordt om deze reden afgewezen. Gelet op het gebrek in het voortraject speekt de rechtbank een proceskostenveroordeling uit, waarbij de rechtbank de standaardmatig toegekende bedragen en punten hanteert.