4.1.Eiseres vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de draagkracht en belastbaarheid van de zoon. Er is geen sprake van een gewijzigde omstandigheid die de stopzetting dan wel de afwijzing rechtvaardigen. Ten tijde van de (eerdere) toekenning woonde de zoon ook bij zijn moeder. Eiseres en de zoon benadrukken dat zij elkaar vanzelfsprekend helpen waar mogelijk, maar dat er een limiet zit aan wat de zoon kan betekenen naast de mantelzorg die hij al verleent. Eiseres stelt dat de zoon de volledige huishoudelijke taken niet kan uitvoeren. Omdat eiseres het ook niet kan zal niemand het doen. Daar is eiseres het slachtoffer van. Zij neemt dit haar zoon niet kwalijk, hij beschikt niet over voldoende draagkracht. Eiseres vreest dat de zoon over zijn grenzen zal gaan als hij het huishouden volgens de standaarden van eiseres moet uitvoeren. Voorsorterend op eventuele uitval van de zoon is het nu kostenbesparend om de aanvraag toe te kennen, anders heeft de zoon ook zorg nodig. De zoon werkt in de nachtdienst en heeft twee banen om financieel rond te komen en te sparen voor een toekomst. Het weekend is het enige moment dat de zoon sociale activiteiten kan ondernemen. Eiseres vindt dat, gezien deze omstandigheden, het onvoldoende is om enkel te kijken naar de fysieke belastbaarheid van de zoon. Ook had er een overgangsperiode toegekend moeten worden.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er sprake is van voldoende procesbelang bij het beroep van eiseres. Ter zitting heeft verweerder gesteld zich af te vragen of hier wel nog sprake van is, nu het beroep betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden.
6. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dat betekent dat er aanleiding is om een beroep inhoudelijk te beoordelen indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
7. Verder is het vaste rechtspraak dat het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare zorg.
8. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is. Derhalve is sprake van (voldoende) procesbelang bij het beroep voor eiseres.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres beperkingen ervaart. Vaststaat dat zij niet in staat is zwaar huishoudelijk werk uit te voeren.
10. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018 is uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden.Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Vervolgens moet onderzocht worden of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn die de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verstrekken. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken
11. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
11. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert gebruikelijke hulp als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten en aanbieder als natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren. Het definieert maatschappelijke ondersteuning als het zoveel mogelijk ondersteunen van de zelfredzaamheid van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen in de eigen leefomgeving en zelfredzaamheid als in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
11. Artikel 2.5.3 van de Beleidsregels bepaalt voorts dat van thuiswonende kinderen wordt verwacht dat zij huishoudelijke taken uitvoeren. Het bieden van ondersteuning, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand. Uitgangspunt hierbij is dat van een volwassen huisgenoot van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat hij het huishouden geheel over kan nemen.
11. De rechtbank stelt vast dat de zoon ouder is dan 23 en samenwoont met eiseres. Op grond van het Beleid wordt van de zoon verwacht dat hij in staat is het huishouden geheel over te nemen. Deze situatie deed zich ten tijde van de toekenning niet voor, omdat de zoon toen nog geen 23 jaar oud (of ouder) was.
11. De rechtbank volgt eiseres niet dat er voor een overgangsperiode voorzien had moeten worden. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Er heeft geen tussentijdse (her)beoordeling plaatsgevonden in de tussenliggende periode, omdat de toekenning jaarlijks ambtshalve werd verlengd.Dit staat de bevoegdheid van verweerder tot een herbeoordeling evenwel niet in de weg. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in het geval van eiseres – gelet op de leeftijd van de zoon – naar alle waarschijnlijkheid ook los van de aanvraag tot herindicatie een herbeoordeling had plaatsgevonden. Daarnaast was reeds eerder geoordeeld door verweerder dat de zoon(s) diende(n) bij te dragen in het huishouden, aangezien dat destijds van de 19-jarige zoon ook werd verwacht.
16. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres niet met objectieve, medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van (dreigende) overbelasting van de zoon. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat de zoon gebruikelijke hulp verricht in de vorm van huishoudelijke taken.
17. Dat het college eiseres in het verleden hulp in het huishouden heeft geboden, doet echter niet af aan de bevoegdheid van het college om de situatie in het kader van een nieuwe aanvraag opnieuw te beoordelen.
17. De rechtbank concludeert dat wat eiseres in beroep betoogt, niet slaagt. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.