ECLI:NL:RBDHA:2025:3190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
24/2002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 met betrekking tot de rol van een thuiswonende zoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beoordeeld. Eiseres had op 1 augustus 2023 een herindicatie aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp. De rechtbank behandelt de zaak waarbij eiseres stelt dat haar thuiswonende zoon, die 25 jaar oud is, niet in staat is om de volledige huishoudelijke taken over te nemen, ondanks dat hij al enige ondersteuning biedt. De rechtbank oordeelt dat de zoon, gezien zijn leeftijd en de beleidsregels, in staat wordt geacht gebruikelijke hulp te leveren. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid die de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van thuiswonende kinderen in het kader van de Wmo 2015 en de criteria voor het toekennen van huishoudelijke hulp.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 4 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 1 augustus 2023 heeft eiseres een herindicatie (3 uur in plaats van 2 ½ uur) voor huishoudelijke hulp aangevraagd door middel van een melding. Op 25 augustus 2023 heeft verweerder het ondertekende gespreksverslag (retour) ontvangen. Verweerder heeft geconcludeerd dat er ten aanzien van de situatie van eiseres niks is veranderd sinds 2015. Met behulp van de trippelstoel is eiseres in staat zelf te koken. Boodschappen doet zij zelf als ze zich goed voelt. Haar ex-partner ondersteunt haar ook indien nodig. De 25-jarige thuiswonende zoon, dhr. [naam], (hierna: de zoon) helpt met de was, ramen zemen, boodschappen doen en het halen en brengen van eiseres naar- en van afspraken. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er van de zoon wordt verwacht dat hij gebruikelijke hulp kan leveren. Volgens verweerder is er geen sprake van een beperking om de (zware) huishoudelijke taken van eiseres over te nemen.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet ter discussie staat dat eiseres medische beperkingen ondervindt voor het zware huishoudelijke werk en dat zij daarom is aangewezen op hulp bij het huishouden. Haar zoon behoort tot het huishouden. Het leiden van een eventueel druk bestaan staat er niet aan in de weg dat hij in staat wordt geacht gebruikelijke hulp te leveren. Hij is niet meerdere dagen of nachten afwezig. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd blijkt evenmin dat er sprake is van een medische beperking bij de zoon. Ook is niet gebleken dat de zoon al extra zorgtaken op zich neemt, waardoor de huishoudelijke hulp als belastend kan worden gekenmerkt. Dat de zoon meerdere banen heeft maakt dit voor verweerder niet anders. Evenmin is gebleken dat er sprake is van (dreigende) overbelasting. De zoon verricht ook geen taken die qua zwaarte, intensiteit of duur gekwalificeerd worden als mantelzorg op basis van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leiden 2024 (de Beleidsregels). Verweerder vindt dat de zware huishoudelijke hulp naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht mag worden van de zoon. De zoon verricht reeds (lichte) huishoudelijke taken, maar volgens verweerder zou eiseres de lichte taken eventueel ook zelf kunnen doen. Boodschappen kan eiseres zelf doen, en indien nodig kan een boodschappendienst worden ingeschakeld aangezien dit een ‘algemene voorziening’ is die voor iedereen toegankelijk is. Ook is een glazenwasser een adequaat alternatief voor het wassen van de ramen aan de buitenkant. Hierom heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor de huishoudelijke hulp. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wat vindt eiseres?
4.1.
Eiseres vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de draagkracht en belastbaarheid van de zoon. Er is geen sprake van een gewijzigde omstandigheid die de stopzetting dan wel de afwijzing rechtvaardigen. Ten tijde van de (eerdere) toekenning woonde de zoon ook bij zijn moeder. Eiseres en de zoon benadrukken dat zij elkaar vanzelfsprekend helpen waar mogelijk, maar dat er een limiet zit aan wat de zoon kan betekenen naast de mantelzorg die hij al verleent. Eiseres stelt dat de zoon de volledige huishoudelijke taken niet kan uitvoeren. Omdat eiseres het ook niet kan zal niemand het doen. Daar is eiseres het slachtoffer van. Zij neemt dit haar zoon niet kwalijk, hij beschikt niet over voldoende draagkracht. Eiseres vreest dat de zoon over zijn grenzen zal gaan als hij het huishouden volgens de standaarden van eiseres moet uitvoeren. Voorsorterend op eventuele uitval van de zoon is het nu kostenbesparend om de aanvraag toe te kennen, anders heeft de zoon ook zorg nodig. De zoon werkt in de nachtdienst en heeft twee banen om financieel rond te komen en te sparen voor een toekomst. Het weekend is het enige moment dat de zoon sociale activiteiten kan ondernemen. Eiseres vindt dat, gezien deze omstandigheden, het onvoldoende is om enkel te kijken naar de fysieke belastbaarheid van de zoon. Ook had er een overgangsperiode toegekend moeten worden.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of er sprake is van voldoende procesbelang bij het beroep van eiseres. Ter zitting heeft verweerder gesteld zich af te vragen of hier wel nog sprake van is, nu het beroep betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden.
6. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dat betekent dat er aanleiding is om een beroep inhoudelijk te beoordelen indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
7. Verder is het vaste rechtspraak dat het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare zorg. [1]
8. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is. Derhalve is sprake van (voldoende) procesbelang bij het beroep voor eiseres.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres beperkingen ervaart. Vaststaat dat zij niet in staat is zwaar huishoudelijk werk uit te voeren.
10. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018 is uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. [2] Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Vervolgens moet onderzocht worden of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn die de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verstrekken. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken
11. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
11. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert gebruikelijke hulp als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten en aanbieder als natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren. Het definieert maatschappelijke ondersteuning als het zoveel mogelijk ondersteunen van de zelfredzaamheid van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen in de eigen leefomgeving en zelfredzaamheid als in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
11. Artikel 2.5.3 van de Beleidsregels bepaalt voorts dat van thuiswonende kinderen wordt verwacht dat zij huishoudelijke taken uitvoeren. Het bieden van ondersteuning, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand. Uitgangspunt hierbij is dat van een volwassen huisgenoot van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat hij het huishouden geheel over kan nemen.
11. De rechtbank stelt vast dat de zoon ouder is dan 23 en samenwoont met eiseres. Op grond van het Beleid wordt van de zoon verwacht dat hij in staat is het huishouden geheel over te nemen. Deze situatie deed zich ten tijde van de toekenning niet voor, omdat de zoon toen nog geen 23 jaar oud (of ouder) was.
11. De rechtbank volgt eiseres niet dat er voor een overgangsperiode voorzien had moeten worden. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Er heeft geen tussentijdse (her)beoordeling plaatsgevonden in de tussenliggende periode, omdat de toekenning jaarlijks ambtshalve werd verlengd. [3] Dit staat de bevoegdheid van verweerder tot een herbeoordeling evenwel niet in de weg. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in het geval van eiseres – gelet op de leeftijd van de zoon – naar alle waarschijnlijkheid ook los van de aanvraag tot herindicatie een herbeoordeling had plaatsgevonden. Daarnaast was reeds eerder geoordeeld door verweerder dat de zoon(s) diende(n) bij te dragen in het huishouden, aangezien dat destijds van de 19-jarige zoon ook werd verwacht.
16. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres niet met objectieve, medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van (dreigende) overbelasting van de zoon. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat de zoon gebruikelijke hulp verricht in de vorm van huishoudelijke taken. [4]
17. Dat het college eiseres in het verleden hulp in het huishouden heeft geboden, doet echter niet af aan de bevoegdheid van het college om de situatie in het kader van een nieuwe aanvraag opnieuw te beoordelen.
17. De rechtbank concludeert dat wat eiseres in beroep betoogt, niet slaagt. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van CRvB van 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, r.o. 4.4.2.
3.Vergelijk met de uitspraak van de CRvB van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4115, r.o. 4.3.
4.Vergelijk met de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2616.