ECLI:NL:RVS:2023:1757

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
202302063/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 8 maart 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdeling niet op de juiste wijze had geïnformeerd over zijn rechten, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank had de vreemdeling in zijn eerste grief gelijk gegeven, maar oordeelde dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de maatregel van bewaring gediend zijn. De rechtbank had vastgesteld dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou beletten. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.511,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

Uitspraak

202302063/1/V3.
Datum uitspraak: 9 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 maart 2023 in zaak nr. NL23.7244 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de tweede en derde grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris model M122 niet aan de vreemdeling heeft uitgereikt. Volgens paragraaf A6/12 van de Vc 2000 moet de staatssecretaris namelijk door middel van dit model de vreemdeling op de hoogte stellen dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht.
Hoewel de klacht terecht is voorgedragen, leidt de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De ernst van het gebrek weegt niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring gediend zijn. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 8 maart 2023 is vermeld dat de vreemdeling aansluitend op strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000, zodat duidelijk is dat deze bevoegdheid is gebruikt. Verder volgt uit wat onder 1 is overwogen dat de bewaring zelf rechtmatig is. Dat betekent dat in rechte vaststaat dat een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Het niet uitreiken van model M122 leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023
347-1009