1.2.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum 1] 1969 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij stelt sinds 1994 in Nederland te zijn. Verzoeker heeft in het verleden meerdere verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, maar die hebben niet geleid tot de verlening van een verblijfsvergunning of ander verblijfsrecht. Op 6 november 2024 heeft verzoeker de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’ ingediend. Deze aanvraag is bij het besluit van 4 december 2024 afgewezen. Verzoeker verblijft thans in vreemdelingenbewaring.
3. Het besluit van 4 december 2024 houdt – samengevat weergegeven – het volgende in. Verzoeker komt niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Over dit laatste heeft verweerder meer specifiek gesteld dat uitzetting van verzoeker niet in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, zodat er geen vrijstelling wordt verleend op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), en dat er geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vb. In het kader van de ‘artikel 8 EVRM-beoordeling’ heeft verweerder primair gesteld dat er geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen verzoeker en zijn zoon. Subsidiair, voor zover er wel beschermenswaardig gezinsleven zou zijn, stelt verweerder dat de belangenafweging tussen het belang van verzoeker bij het uitoefenen van het gezinsleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan verzoeker, in het nadeel van verzoeker uitvalt. Ook de belangenafweging tussen het belang van verzoeker bij het uitoefenen van zijn privéleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang, valt in het nadeel van verzoeker uit, aldus verweerder.
4. Verzoeker meent dat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker stelt dat het mvv-vereiste ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen. Zijn uitzetting zou namelijk in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. Verzoekers leven en de kern van zijn bestaan ligt al vele jaren in Nederland. Hij heeft er de laatste jaren alles aan gedaan om een verblijfsrecht te krijgen, maar is daarbij steeds tegen de papieren werkelijkheid aangelopen. Voor verzoeker is het heel belangrijk dat hij een relatie met zijn zoon kan opbouwen. Dat is tot nu toe niet gelukt, omdat de moeder dit frustreert en tegenwerkt. Verzoeker heeft zich daarom voor een omgangsregeling moeten wenden tot de familierechter, maar toen werd een obstakel dat hij geen eigen woonruimte had. Zonder werk en inkomen, en ook zonder een paspoort, lukt het hem echter niet om een woonruimte te krijgen. Hij krijgt het niet in zijn eentje voor elkaar om deze patstelling te doorbreken. Zonder verblijfsrecht kan hij voor zichzelf en zijn zoon niet de voor een omgangsregeling noodzakelijke veilige omgeving creëren. Verzoeker wil strijden voor het contact met zijn kind. Een uitzetting naar Algerije zal voor verzoeker rampzalig zijn, omdat daarmee de kans om ooit een relatie met zijn zoon op te bouwen definitief verkeken is. Dit een en ander, alsmede de belangen van het kind, heeft verweerder volgens verzoeker onvoldoende onderkend, althans betrokken. Verder stelt verzoeker dat de oplegging van het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Omdat verzoeker op dit moment in vreemdelingenbewaring verblijft ter fine van uitzetting naar Algerije en er tijdens de bewaring concrete uitzettingshandelingen moeten worden verricht, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment een voldoende concrete uitzettingsdreiging. Reeds om die reden neemt de voorzieningenrechter aan dat er spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
6. De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of verzoekers bezwaar tegen het besluit van 4 december 2024 een redelijke kans van slagen heeft. Gelet op de aangevoerde gronden spitst de inhoudelijke beoordeling door de voorzieningenrechter, die een voorlopig karakter heeft, zich toe op de vraag of verweerder zich in het besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat uitzetting van verzoeker niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7. Ten aanzien van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het gezinsleven overweegt de voorzieningenrechter als volgt.