ECLI:NL:RBDHA:2025:2894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
NL24.14336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling geboortedatum bij inwilliging asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilligende asielbeschikking van 7 maart 2024, waarin de minister van Asiel en Migratie een onjuiste geboortedatum zou hanteren. Eiser heeft in Nederland asiel aangevraagd en stelt dat hij op [datum 1] is geboren, terwijl de Oostenrijkse autoriteiten hem registreren met een andere geboortedatum, [datum 3]. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om partijen te laten reageren op een uitspraak van de Afdeling over leeftijdsbeoordeling in asielzaken van 9 oktober 2024. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geboortedatum uit Oostenrijk als betrouwbaar moet worden beschouwd en dat de leeftijdsvaststelling in het bestreden besluit onzorgvuldig is. De rechtbank vernietigt het deel van het bestreden besluit dat de geboortedatum betreft, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat aan eiser een asielvergunning is verleend. De minister moet een nieuw besluit nemen over de geboortedatum van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14336

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilligende asielbeschikking van 7 maart 2024 (het bestreden besluit), waarin volgens eiser door de minister van een onjuiste geboortedatum wordt uitgegaan.
1.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Ook is de voogd van eiser verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen nader te reageren op de uitspraak van de Afdeling over de leeftijdsbeoordeling in asielzaken, van 9 oktober 2024. [1]
1.4.
Partijen hebben bij brieven van 26 november 2024, van 13 en 30 januari 2025 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten, nadat geen van de partijen had aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden. Het beroep is gegrond, omdat de rechtbank van oordeel is dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat mag worden uitgegaan van eisers geboortedatum die zij uit Oostenrijk heeft vernomen. Hierna legt de rechtbank dit oordeel uit en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft in Nederland op 15 januari 2023 asiel aangevraagd en heeft aangegeven dat hij op [datum 1] is geboren. Ten overstaande van de Vreemdelingenpolitie heeft eiser een kopie van een geboorteakte op zijn telefoon getoond, waarop [datum 2] als geboortedatum staat vermeld. Eiser is geschouwd door de Vreemdelingenpolitie en nadien door een hoormedewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij beide schouwen heeft eiser verklaard dat hij is geboren op [datum 2], maar is geconcludeerd dat getwijfeld wordt aan de door eiser gestelde minderjarigheid.
3.1.
Naar aanleiding van de schouwen heeft de minister de Oostenrijkse autoriteiten om informatie verzocht, omdat eiser daar eerder is geweest. Die autoriteiten hebben bericht dat eiser daar is geregistreerd met de geboortedatum [datum 3] en dat er geen documenten beschikbaar waren.
3.2.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn minderjarigheid een identiteitscertificaat en een geboorteakte aan de minister overgelegd, die [datum 1] als geboortedatum vermelden. Deze documenten zijn door Bureau Documenten onderzocht en echt bevonden.
3.3.
Met het bestreden besluit heeft de minister de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Anders dan eiser in Nederland heeft gesteld, gaat de minister uit van de geboortedatum, zoals deze geregistreerd is in Oostenrijk. De minister hecht aan de overgelegde documenten niet de waarde die eiser hieraan wenst toegekend te zien worden. Het overgelegde identiteitscertificaat en de geboorteakte van eiser zijn volgens de minister wel echt, maar niet betrouwbaar. De minister heeft gewezen op landeninformatie over het verkrijgen van identiteitsdocumenten in Somalië, waaruit blijkt dat sprake is van fraude en corruptie bij Somalische instanties.
3.4.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op wat hij in beroep heeft aangevoerd gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat van belang is.
Heeft eiser belang bij een inhoudelijk oordeel?
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een inhoudelijk oordeel. Zij beantwoordt deze vraag bevestigend. Hoewel aan eiser de door hem verzochte vergunning is verleend, heeft hij belang bij een juiste vaststelling van personalia. Eiser heeft terecht gewezen op rechtspraak van de Afdeling. [2]
Heeft de minister de leeftijdsbeoordeling gebaseerd op de schouwen?
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de leeftijd schouw geen zorgvuldige manier is om een oordeel te vormen over iemands minderjarigheid en dat getwijfeld moet worden aan de bewijswaarde. Ter onderbouwing is gewezen op een tweetal tussenuitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [3] en een uitspraak van deze zittingsplaats. [4]
5.1.
De rechtbank volgt eisers betoog niet. Anders dan eiser meent, zijn de schouwen door de minister niet als bewijs betrokken in haar standpunt over de leeftijd van eiser. De conclusies gaven volgens de minister enkel aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van dit nadere onderzoek heeft de minister een oordeel gevormd over de gestelde minderjarigheid van eiser. De rechtbank acht deze werkwijze niet onzorgvuldig en vindt steun voor dit oordeel in de genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024. [5] De tussenuitspraken, waar eiser op gewezen heeft, leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel in het licht van die Afdelingsuitspraak. Ook kan de door eiser genoemde uitspraak van deze zittingsplaats hem niet baten. Anders dan in die uitspraak is in de zaak van eiser gesteld noch gebleken dat de schouwen en de conclusies niet inzichtelijk zijn. Het betoog slaagt daarom niet.
Heeft de minister de door eiser gestelde minderjarigheid ongeloofwaardig mogen achten?
6. Eiser heeft in beroep de zorgvuldigheid en uitkomst van het leeftijdsonderzoek van de minister betwist. Ook heeft eiser de motivering van de minister om de echt bevonden documenten als niet betrouwbaar te achten bestreden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet (meer) van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen, omdat het Unierecht niet specifiek regelt op welke wijze een leeftijdsbeoordeling moet plaatsvinden en daarmee niet bepaalt welke waarde een leeftijdsregistratie uit een andere EU-lidstaat heeft bij de leeftijdsbeoordeling in een asielprocedure. Dit betekent niet dat er geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van de vreemdeling zal namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd. Als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, dan zal de minister zich moeten laten informeren over de omstandigheden waaronder deze verklaring is afgelegd. De vreemdeling zal een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat deze in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn of haar andere verklaringen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Hierbij volgt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling dat de presumptie van minderjarigheid het vertrekpunt moet zijn.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het vermoeden van minderjarigheid is ontzenuwd. Hoewel eiser in Nederland wisselend heeft verklaard over zijn geboortemaand, heeft hij consequent verklaard dat hij in [jaartal 1&2] is geboren. Ter onderbouwing van zijn minderjarigheid heeft eiser twee echt bevonden documenten overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom er meer gewicht toekomt aan de registratie van eiser in Oostenrijk, omdat onvoldoende is onderzocht dat van de juistheid van de registratie ([datum 3]) kan worden uitgaan. Uit het onderzoek van de minister en de reacties van de Oostenrijkse autoriteiten, waaronder het in het verweerschrift genoemde e-mailbericht van 2 mei 2024, blijkt enkel dat de registratie gebaseerd zou zijn op de verklaringen van eiser, maar niet onder welke omstandigheden deze verklaring door eiser zou zijn afgelegd. Eiser heeft in Nederland over de registratie in Oostenrijk verklaard:

Ik ben geboren op [datum 2]. (…) Ik heb in Oostenrijk deze geboortedatum doorgegeven, maar zij hebben mij een andere geboortedatum gegeven. Ze hebben mij niet verteld waarom ze mij een andere geboortedatum hebben gegeven. [6]

De geboortedatum die ik daar heb opgegeven, hebben ze volgens mij daar niet geregistreerd. Ze hebben mij een geboortedatum toegekend. (…) Ze hebben mij als een twintigjarige geregistreerd. [7]

Ze hebben mij zelf deze leeftijd (red: [datum 3]) aan mij toegewezen. Ik heb geen documenten ingeleverd waarop dit stond. Ik het hier ook niet over verklaard. Ze hebben dit zelf genoteerd. Ze hebben onder dwang deze leeftijd aan mij toegekend. Ik heb om een leeftijdsonderzoek gevraagd, maar dat hebben ze geweigerd. Ik heb aangegeven dat ik niet in [jaartal 3] ben geboren. [8]
6.3.
Gelet op deze verklaringen heeft de minister in het verweerschrift en de aanvullende reactie, ten onrechte onverkort gesteld dat eiser in Oostenrijk niet heeft aangegeven minderjarig te zijn, dat hij heeft verklaard dat hij daar een andere geboortedatum (dan [jaartal 1&2]) heeft opgegeven en dat eiser wisselend over de registratie heeft verklaard. De stellingen getuigen van een onjuiste lezing van eisers verklaringen.
6.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de geboorteakte en het identiteitscertificaat onbetrouwbaar zijn. Daartoe is het wijzen op algemene landeninformatie en de stelling dat het betrekkelijk eenvoudig is om documenten te vervalsen onvoldoende, nu de documenten onderzocht en echt bevonden zijn. Voor zover de minister heeft betwist dat de vingerafdruk en pasfoto op het identiteitscertificaat van eiser zijn, heeft zij dit eveneens onvoldoende gemotiveerd. Daartoe is het eenvoudig vergelijken van pasfoto’s door de gemachtigde van de minister, onvoldoende voor het oordeel dat de pasfoto (en het document) niet op de persoon van eiser betrekking heeft. Verder heeft de minister ten onrechte gesteld dat eiser niet heeft verklaard dat hij voor deze documenten vingerafdrukken of een pasfoto heeft afgegeven. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij deze in 2018 heeft afgegeven en dat de Somalische autoriteiten hierover de beschikking hebben in een archief. [9] Eiser heeft verder verklaard over het verkrijgen en de afgifte van de documenten met behulp van zijn vader en een videoverbinding. De minister is hier niet gemotiveerd op ingegaan.
6.5.
Het in beroep door de minister uitgevoerde onderzoek naar de kopie van een geboorteakte van eiser, die bij aanmelding op zijn telefoon is aangetroffen, kan aan het voorgaande niet afdoen. Het is opmerkelijk dat de minister onderzoek heeft gedaan naar een kopie van de geboorteakte, die [datum 2] als geboortedatum vermeldt. Voor zover de conclusie van het onderzoek gevolgd kan worden dat het aan de kopie ten grondslag liggende document niet echt is, onderbouwt dit mogelijk het standpunt dat Somalische documenten vervalst kunnen worden, maar doet dit niet af aan de twee echt bevonden documenten, die [datum 1] als geboortedatum vermelden. De stelling van eiser in reactie, dat de minister haar standpunt over de echtheid van de later overgelegde geboorteakte heeft gewijzigd, gaat voorbij aan het feit dat de eerder aangetroffen geboorteakte is onderzocht, zodat geen sprake is van een gewijzigd standpunt.
6.6.
De beroepsgrond slaagt. Gelet op het voorgaande is het leeftijdsonderzoek van de minister onzorgvuldig, en is onvoldoende gemotiveerd dat, ondanks de echt bevonden documenten die op minderjarigheid wijzen, mag worden uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser op basis van de registratie in Oostenrijk. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er nog onduidelijkheid bestaat over de gestelde minderjarigheid en de omstandigheden waaronder de leeftijdsregistratie in Oostenrijk tot stand is gekomen. De minister is bij het nemen van een nieuw of aanvullend besluit gehouden om hier nader onderzoek naar te doen, indien zij niet uitgaat van de minderjarigheid van eiser. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om de in het bestreden besluit genoemde geboortedatum te wijzigen daarom af.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De leeftijdsvaststelling in het bestreden besluit is onzorgvuldig, omdat deze onvoldoende is onderzocht en gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom dit deel van het bestreden besluit, omdat het in zoverre in strijd is genomen met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, voor zover hierin aan eiser een asielvergunning is verleend. Dit betekent dat de minister gehouden is om een nieuw of aanvullend besluit te nemen over de geboortedatum van eiser, met inachtneming van deze uitspraak, op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de door de rechtbank gevraagde schriftelijke reactie op nieuwe rechtspraak, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2024 voor zover de minister daarin de geboortedatum van eiser heeft vastgesteld op [datum 3];
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit voor het overige in stand blijven;
  • draagt de minister op een nieuw of aanvullend besluit te nemen over de geboortedatum van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen vier wekenna de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
2.Zie de uitspraak van 17 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AL3294.
3.Tussenuitspraken van 21 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1951 en van 9 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1473.
4.Uitspraak van 14 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3502.
5.Zie ECLI:NL:RVS:2024:3992, r.o. 8.
6.Pagina 3 en 4 van het HV12 verhoor.
7.Pagina 7 en 8 van het schouw aanmeldgehoor AMV.
8.Pagina 5 van het nader gehoor.
9.Zie pagina 4 van het schouw aanmeldgehoor AMV en pagina 8 en 9 van het nader gehoor.