ECLI:NL:RBDHA:2025:2780
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep samen met een andere zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.
De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn rechten, onder andere vanwege tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn niet relevant voor de beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.