ECLI:NL:RBDHA:2024:16631
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Dit besluit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag als de aanvrager eerder in een andere lidstaat een aanvraag heeft ingediend.
Eiser had zijn asielaanvraag in Nederland ingediend op 10 mei 2024, maar had eerder al een aanvraag in Duitsland gedaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat de situatie in Duitsland niet zodanig is dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.