ECLI:NL:RBDHA:2024:16631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. Dit besluit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag als de aanvrager eerder in een andere lidstaat een aanvraag heeft ingediend.

Eiser had zijn asielaanvraag in Nederland ingediend op 10 mei 2024, maar had eerder al een aanvraag in Duitsland gedaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat de situatie in Duitsland niet zodanig is dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27959

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. F. Gieskes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden, hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1999. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 10 mei 2024 ingediend. Gebleken is dat eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 31 mei 2024 de autoriteiten van Duitsland verzocht eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening [1] . Op 6 juni 2024 zijn de autoriteiten van Duitsland hiermee akkoord gegaan.

Besluit

4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Beoordeling beroepsgronden
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en voert het volgende aan. Duitsland houdt zich niet aan de Opvang- en Procedurerichtlijn [2] en er is sprake van schending van de artikelen 3 en 6 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Eiser voelde zich niet veilig in Duitsland, heeft geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten en hij heeft klachten over de opvang. Eiser beroept zich op pagina’s 112 en 116 van het AIDA-rapport Update 2021 en de pagina’s 131 en 133 van het AIDA-rapport Update 2022. [5] Hieruit blijkt dat de (sanitaire) faciliteiten en gezondheidszorg die in opvangcentra in Duitsland worden aangeboden, mede door overbevolking door de oorlog in Oekraïne, vaak niet voldoen aan de basisbehoeften en er gebrek is aan privacy en geluidsoverlast. Ook is sprake van achterstanden in de registratie van aangekomen asielzoekers en onderlinge conflicten. Eiser werd in het asielzoekerscentrum voortdurend lastiggevallen en met de dood bedreigd door uit Syrië afkomstige criminele personen. Er is geen toegang tot gratis rechtsbijstand. Eiser vreest voor indirect refoulement. Er is ook sprake van aanvallen op asielzoekerscentra in Duitsland. Eiser voelt zich in Nederland veilig en wordt goed behandeld.
5.1.
De rechtbank overweegt dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in dit geval Duitsland dit niet doet. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat hij voor Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft met zijn verklaringen, gronden en de aangehaalde rapporten niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en dat hij na overdracht persoonlijk te maken krijgt met een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2023, [7] die is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 november 2023. [8] Daarbij is geoordeeld dat het AIDA-rapport van 2021 weliswaar kritische kanttekeningen bevat over de opvang in Duitsland, maar dat hieruit niet blijkt dat in Duitsland sprake is van een structurele tekortkoming in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet in het AIDA-rapport over 2023 geen aanleiding om anders te oordelen. De situatie in Duitsland zoals die in het AIDA-rapport over 2023 naar voren komt, geeft geen ander beeld van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten is weergegeven en die is beoordeeld door de Afdeling. Eisers beroep op de AIDA-rapporten slaagt daarom niet. Daarnaast heeft verweerder terecht in zijn beoordeling betrokken dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij in Duitsland negen jaar lang opvang heeft gehad. Eiser kon naar school en mocht er werken. Verder heeft eiser verklaard dat hij uit Duitsland is vertrokken niet vanwege tekortkomingen in de opvangomstandigheden en faciliteiten, maar vanwege persoonlijke problemen met Syrische drugsverslaafden op het station. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij, na overdracht, geen opvang zal krijgen. Mocht eiser toch problemen ervaren met de opvang in Duitsland, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding eiser te volgen in zijn stelling dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.3.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement naar Afghanistan is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, [9] van oordeel dat in het kader van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of eiser bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement.
De beroepsgrond slaagt niet.
Onevenredige hardheid
6. Eiser voert aan dat, gelet op het eerder aangevoerde, sprake is van individuele, bijzondere omstandigheden die maken dat het vasthouden aan de Dublinprocedure getuigt van onevenredige hardheid. Verweerder dient eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
6.1.
Naar aanleiding van wat eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om het asielverzoek van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Zijn gestelde eerdere ervaringen in Duitsland kan eiser naar voren brengen bij de autoriteiten van Duitsland. Voor zover eiser een beroep doet op de omstandigheden die hij al heeft genoemd in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, volgt uit de rechtspraak van de Afdeling [10] dat die omstandigheden niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen die ertoe kunnen leiden dat een overdracht getuigt van onevenredige hardheid. Eisers enkele, niet onderbouwde stelling dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, is onvoldoende.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn), Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn)
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.Asylum Information Database, Country Report: Germany
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218
10.Zie de uitspraken van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, en 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653