ECLI:NL:RBDHA:2025:2540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.4801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.L. Sarin en mr. J.A. Weststrate, en de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een vrijheidsontnemende maatregel die hem was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag lag. De eiser voerde aan dat de inrichting waar hij gedetineerd was, Justitieel Complex Schiphol, geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie was volgens de Opvangrichtlijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het JCS wel als een gespecialiseerde inrichting kan worden aangemerkt en dat de voortduring van de maatregel niet onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4801

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

1. Bij besluit van 22 november 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van 13 december 2024 (in de zaak met nummer NL24.46381) en 29 januari 2025 (NL25.2058) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan laatstgenoemde uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat de inrichting waar hij is gedetineerd, Justitieel Complex Schiphol (JCS), geen gespecialiseerde bewaringsaccomodatie is in de zin van de Opvangrichtlijn. [1] Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 31 januari 2025. [2] Daarnaast voert eiser aan dat hij volgens de Opvangrichtlijn voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring mag worden gehouden. Eiser heeft op 16 december 2025 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en er is nog geen zittingsdatum bekend.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Is sprake van een gespecialiseerde inrichting?
6. De rechtbank ziet in het betoog van eiser, dat voornamelijk is gegrond op de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 31 januari 2025 [3] , geen grond voor het oordeel dat het JCS niet als een gespecialiseerde inrichting is aan te merken. Daartoe is het volgende van belang.
7. In de uitspraak van 29 januari 2025 heeft de Afdeling, kort voor de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam, geoordeeld dat het JCS als een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is aan te merken. [4] Dit oordeel van de Afdeling ziet op een periode waarin gedetineerde vreemdelingen, vanwege het ongebruikelijk hoge aantal asielzoekers, waren onderworpen aan meer vrijheidsbeperkingen dan normaal. De rechtbank is niet gebleken dat eiser aan meer beperkingen is onderworpen dan die door de Afdeling zijn betrokken. De in de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam opgenomen beschrijving van de verrichte schouw geeft evenmin blijk van zodanige verdergaande beperkingen.
Maakt de duur van de asielprocedure de bewaring onrechtmatig?
8. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat in de asielprocedure wordt gewacht op de uitspraak van een meervoudige kamer in een vergelijkbare zaak en dat hierover naar verwachting snel meer bekend is. Verweerder heeft er verder op gewezen dat in de asielprocedure rond de feestdagen om uitstel voor het indienen van de beroepsgronden is gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de duur van de asielprocedure, in het licht ook van deze omstandigheden, niet dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is. De rechtbank betrekt hierbij dat, zoals ook in de uitspraak op het eerdere vervolgberoep van eiser is overwogen, in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 28 juni 2024 [5] geen concrete bovengrens voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring is bepaald.
9. Aangezien ook voor het overige niet is gebleken dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/33.
3.Zittingsplaats Amsterdam, 31 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1161.
4.Uitspraak van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258.