ECLI:NL:RBDHA:2025:2524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden en procesbelang in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. De aanvraag werd door verweerder afgewezen met het besluit van 5 juni 2023, en het bezwaar van eiser werd bij het bestreden besluit van 14 augustus 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, heeft eerder verblijfsvergunningen gehad, maar zijn aanvraag voor een nieuwe vergunning werd afgewezen omdat hij niet onder Besluit 1/80 valt en er geen bewijs was dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat hij wel degelijk onder Besluit 1/80 valt en dat verweerder een te summiere belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot zijn privé- en familieleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. Ze concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat verweerder stelde dat hij Nederland had verlaten. Echter, de rechtbank stelde vast dat eiser nog in Nederland woonde en contact had met zijn gemachtigde, waardoor er wel degelijk procesbelang was. De rechtbank oordeelde dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestonden tussen eiser en zijn ouders, en dat de belangenafweging door verweerder niet onterecht in het nadeel van eiser was uitgevallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “niet-tijdelijke humanitaire gronden”.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is van 19 januari 2016 tot 19 januari 2021 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor ‘verblijf als familie of gezinslid bij B. Koc’. Van 19 september 2017 tot 23 juni 2022 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid in loondienst’. Bij besluit van 18 oktober 2022 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2021 ingetrokken. Tegen deze intrekking loopt op dit moment het hoger beroep. Eiser heeft op 30 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet binnen het bereik valt van Besluit 1/80 [1] . Eiser kan niet worden aangemerkt als een Turkse werknemer noch als een gezinslid van een Turkse werknemer. Daarnaast heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde, nu hij geen antecedentenverklaring heeft overgelegd. Ten slotte is niet gebleken dat eiser privé-, familie- of gezinsleven in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste voert eiser aan dat hij een Turkse werknemer is, dan wel een gezinslid is van een Turkse werknemer en dus onder de werking van Besluit 1/80 valt. Ten tweede heeft verweerder een te summiere belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt. Bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid legt verweerder in zijn beoordeling een te hoge lat op voor eiser, nu verweerder stelt dat zijn ouders hulpbehoevend dienen te zijn om te voldoen aan samenwoning. Hoewel dit criterium is opgenomen in een werkinstructie [3] , is hiervoor geen grondslag te vinden in de internationale jurisprudentie. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder zijn privéleven in Nederland moet beschermen op grond van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser de beroepsgronden ten aanzien van Besluit 1/80 intrekt, zodat de rechtbank die gronden onbesproken zal laten.
Procesbelang
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van procesbelang omdat eiser niet meer in Nederland zou wonen. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat er in dat geval in beginsel vanuit gegaan mag worden dat de vreemdeling niet langer prijs stelt op de door hem gezochte bescherming. Dat is alleen anders als een vreemdeling laat weten nog contact te onderhouden met zijn gemachtigde.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het door verweerder overgelegde uittreksel van het BCS Portaal niet blijkt dat eiser Nederland heeft verlaten. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat eiser nog in Nederland woont en zij nog contact heeft met eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser nog wel procesbelang heeft bij het beroep.
Familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
7. In geschil is of tussen eiser en zijn ouders sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Een familierelatie tussen een ouder en een meerderjarig, niet jongvolwassen, kind valt namelijk alleen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM als hiervan sprake is. [5] Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Elementen zoals financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen eiser en zijn ouders geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Verweerder heeft in de belangenafweging terecht betrokken dat eiser zijn financiële steun aan zijn ouders op afstand kan voortzetten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat niet is gebleken dat eiser medische problemen heeft en/of afhankelijk is van zorg of praktische hulp. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de ouders van eiser hulpbehoevend zijn, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser dit niet heeft onderbouwd met stukken. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam [6] kan eiser daarom niet baten. Verweerder heeft verder niet ten onrechte betrokken dat eiser tijdens het huwelijk met zijn ex-echtgenote, tussen 18 maart 2015 en 10 januari 2018, niet met zijn ouders heeft samengewoond. Het enkele feit dat eiser na de verbreking van zijn huwelijk opnieuw bij zijn ouders is gaan wonen, maakt niet dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Samenwoning is op zichzelf namelijk onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gesteld dat eiser geheel onafhankelijk is van zijn ouders en zijn ouders niet op financieel en medisch gebied afhankelijk zijn van eiser.
Privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
8. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [7] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [8] Daarnaast volgt uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat privéleven, opgebouwd tijdens illegaal verblijf in Nederland, alleen in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [9]
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle feiten en omstandigheden van eisers belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft in het voordeel van eiser kunnen meewegen dat hij vanaf 2013 in Nederland woont en privéleven heeft opgebouwd en dat hij van 19 januari 2026 tot 18 oktober 2022 een verblijfsvergunning heeft gehad. Daartegenover heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat eiser niet heeft aangetoond of onderbouwd dat hij een bijzondere en sterke binding heeft met Nederland. Dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland sociale banden heeft opgebouwd, is een logisch gevolg van zijn verblijf hier, maar maakt niet dat eiser door dit enkele feit een bijzonder sterke binding heeft met Nederland. Verder heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat eiser zich met het oprichten en voeren van zijn onderneming sinds juni 2020 niet aan de regels houdt. Eiser heeft immers nooit een verblijfsvergunning gehad waarmee hij als zelfstandige mocht werken. Dat eiser een onderneming drijft, kan dan ook, anders dan de gemachtigde van eiser ter zitting heeft gesteld, niet in het voordeel meewegen. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat de band van eiser met zijn land van herkomst sterk is. Hij heeft het grootste gedeelte van zijn leven, tot 2013, in Turkije gewoond. Eiser is in Turkije geboren en opgegroeid, is bekend met de cultuur en spreekt de taal. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat eiser momenteel voor werk en vakantie veel reist naar Turkije. Bovendien heeft eiser in Turkije een broer, ooms en tantes wonen. Dat eiser daarmee geen contact (meer) zou hebben is niet gebleken. Daarnaast is te verwachten dat eiser, gelet op de sterke banden met Turkije, in staat zal zijn in Turkije te wonen en een leven kan opbouwen. Daarnaast heeft verweerder, zoals hiervoor overwogen onder 6.1., niet ten onrechte aangenomen dat er geen familieleven is tussen eiser en zijn ouders zodat ook om deze reden eiser niet gebonden is aan Nederland.
8.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Werkinstructie 2020/16.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 september 2020 in de zaak Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816. Zie ook de uitleg in de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
6.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 7 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5091.
7.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, en 7 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1920.