ECLI:NL:RBDHA:2025:2524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden en procesbelang in het kader van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. De aanvraag werd door verweerder afgewezen met het besluit van 5 juni 2023, en het bezwaar van eiser werd bij het bestreden besluit van 14 augustus 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.
Eiser, geboren in 1994 en van Turkse nationaliteit, heeft eerder verblijfsvergunningen gehad, maar zijn aanvraag voor een nieuwe vergunning werd afgewezen omdat hij niet onder Besluit 1/80 valt en er geen bewijs was dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat hij wel degelijk onder Besluit 1/80 valt en dat verweerder een te summiere belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot zijn privé- en familieleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. Ze concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat verweerder stelde dat hij Nederland had verlaten. Echter, de rechtbank stelde vast dat eiser nog in Nederland woonde en contact had met zijn gemachtigde, waardoor er wel degelijk procesbelang was. De rechtbank oordeelde dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestonden tussen eiser en zijn ouders, en dat de belangenafweging door verweerder niet onterecht in het nadeel van eiser was uitgevallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.