AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Intrekking asielvergunning en afwijzing verlengingsaanvraag in het kader van openbare orde en bijzonder ernstig misdrijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de asielvergunning van eiser, een Iraanse nationaliteit, en de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de asielvergunning en de afwijzing van de verlengingsaanvraag niet gerechtvaardigd zijn, omdat er geen sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor afpersing, diefstal en vrijheidsberoving. De rechtbank concludeert dat de gepleegde misdrijven niet voldoen aan de strenge criteria voor de kwalificatie als bijzonder ernstig misdrijf, zoals uiteengezet in het arrest M.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en beveelt de verweerder om een nieuw besluit te nemen op de verlengingsaanvraag, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Voetnoten
1.In het vervolg van de uitspraak wordt met “het bestreden besluit” zowel het besluit van 21 september 2021 als het aanvullende besluit van 30 juli 2024 bedoeld.
2.De verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1703) heeft geleid tot het arrest M.A. van het Hof van 6 juli 2023 (C-402/22, ECLI:EU:C:2023:543). 3.Het arrest M.A. van het Hof.
4.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
5.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
6.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.Richtlijn 2011/95/EU.
8.Zie het arrest Ahmed van het Hof van 13 september 2018 (C-369/17, ECLI:EU:C:2018:713), het arrest XXX van het Hof van 6 juli 2023 (C-8/22, ECLI:EU:C:2023:542), het arrest M.A. van het Hof van 6 juli 2023 en het arrest AA van het Hof van 6 juli 2023 (C-663/21, ECLI:EU:C:2023:540).
9.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Artikel 8 van het EVRM.
11.Zie artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
12.Zie punt 27 van het arrest M.A.
13.Zie punt 35 van het arrest M.A. Daarin wordt verwezen naar de artikelen 12, tweede lid, onder b, en 17, eerste lid, onder b, en derde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
14.Zie punt 37 van het arrest M.A.
15.Zie punt 39 van het arrest M.A.
16.Zie de punten 40 tot en met 40 van het arrest M.A.
20.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.