ECLI:NL:RBDHA:2024:18427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL23.665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielvergunning en terugkeerbesluit in verband met strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, afkomstig uit Kosovo, en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 16 december 2022 besloten om de asielvergunning van de eiser in te trekken, alsook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor tien jaar opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van de eiser voor een poging tot doodslag, gepleegd op 11 juni 2020, waarvoor hij een gevangenisstraf van 24 maanden had gekregen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 12 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de asielvergunning alleen kan plaatsvinden indien de vreemdeling is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap. De rechtbank heeft daarbij de arresten van het Hof van Justitie van 6 juli 2023 betrokken en de uitspraak van 28 februari 2024, waarin de voorwaarden voor de kwalificatie van een misdrijf als 'bijzonder ernstig' zijn uiteengezet. De rechtbank concludeert dat de poging tot doodslag in dit geval niet kan worden gekwalificeerd als een bijzonder ernstig misdrijf, omdat de opgelegde straf aan de onderkant van de gebruikelijke strafeisen ligt en niet voldoet aan de criteria die door het Hof van Justitie zijn gesteld.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gezien de intrekking van de verblijfsvergunning. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.665

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielvergunning voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken per 11 juni 2020 en is aan hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is afkomstig uit Kosovo. De minister heeft hem met ingang van 21 augustus 2003 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend.
1.1
Eiser heeft gedurende zijn verblijf in Nederland meerdere misdrijven gepleegd. Hij is tussen 2003 en 2022 18 keer veroordeeld wegens verschillende misdrijven. Het laatste en meest ernstige misdrijf is een poging tot doodslag die hij heeft gepleegd op 11 juni 2020. Hij is daarvoor door de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. [2]
1.2
Tussen partijen is in geschil of de minister de asielvergunning van eiser mocht intrekken en het terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen in verband met deze veroordeling. Op grond van artikel 35, eerste lid, onder b, van de Vw [3] in samenhang met artikel 3.105d van het Vb [4] kan een asielvergunning slechts worden ingetrokken in verband met de openbare orde als de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap. Met deze artikelen heeft Nederland artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn geïmplementeerd. [5] Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of in dit geval sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf in bovenbedoelde zin. Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank de arresten van het Hof van Justitie [6] van 6 juli 2023 [7] betrekken en de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 februari 2024 [8] , waarin de rechtbank uitleg heeft gegeven aan de relevante overwegingen van deze arresten.
2. De rechtbank overweegt het volgende.
2.1
In de uitspraak van 28 februari 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats is onder verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie uiteengezet aan welke voorwaarden een misdrijf moet voldoen om te kwalificeren als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ zoals bedoeld in artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3.105d van het Vb. [9] De rechtbank verwijst onder meer naar het arrest M.A., waarin het Hof van Justitie een aantal handvatten geeft die de lidstaten kunnen gebruiken om vast te stellen of een misdrijf ook een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ is [10] . Bij het vaststellen moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Deze handvatten zijn:
- De aard en de hoogte van de op het misdrijf gestelde straf – en a fortiori van de daadwerkelijk opgelegde straf;
- Alleen een misdrijf dat een grond vormde om een straf op te leggen die in het licht van de in de betrokken lidstaat gebruikelijke strafmaat bijzonder zwaar is, wordt beschouwd als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’;
- Aard van het gepleegde misdrijf, voor zover daaruit blijkt in welke mate de rechtsorde van de samenleving is aangetast;
- Alle omstandigheden rond het plegen van het misdrijf, zowel verzachtende als verzwarende omstandigheden, de vraag of het misdrijf opzettelijk is gepleegd en de aard en de omvang van de veroorzaakte schade;
- De aard van de toegepaste strafprocedure;
- Geen rekening kan worden gehouden met de eventuele weerklank in de media of bij het publiek.
2.2
In de aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats is overwogen dat een misdrijf niet snel kan worden gekwalificeerd als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’. De rechtbank verwijst naar de conclusie van de Advocaat-Generaal, waarin wordt opgemerkt dat de gebruikelijke betekenis van de uitdrukking ‘bijzonder ernstig’ een mate van ernst aangeeft, die door de zwaarte ervan ongewoon is of weinig voorkomt en die derhalve kan worden aangemerkt als ‘buitengewoon’. Ook verwijst de rechtbank naar de overwegingen van het Hof van Justitie dat het moet gaan om misdrijven die de rechtsorde van de samenleving het meeste aantasten. [11]
2.3
Gelet op deze criteria en uitgangspunten is de rechtbank van oordeel dat de poging tot doodslag in deze zaak niet kwalificeert als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.3.1
Volgens het destijds geldende artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (doodslag) in combinatie met artikel 45 (poging en voorbereiding) werd een poging tot doodslag bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar.
2.3.2
Op een aantal misdrijven in het wetboek van strafrecht stond destijds en staat nog steeds een levenslange gevangenisstraf dan wel een gevangenisstraf van maximaal 30 jaar. Deze strafmaxima zijn een belangrijke aanwijzing welke delicten als een bijzonder ernstig misdrijf moeten worden gezien die de rechtsorde het meest aantasten en dus behoren tot de categorie van de meest ernstige misdrijven. Bij dit delict, waar een gevangenisstraf van maximaal tien jaar op staat, kan daarom minder snel worden gesproken van een misdrijf dat behoort tot de categorie misdrijven die de rechtsorde het meest aantasten.
2.3.3
Belangrijker is nog dat blijkens de Richtlijn voor Strafvordering poging doodslag van 1 april 2019 [12] de door het Openbaar Ministerie gehanteerde strafeisen in poging tot doodslag zaken lopen van 12 maanden tot 10 jaar gevangenisstraf. In zaken waarbij er sprake is van steken met een mes of een vergelijkbaar voorwerp is de eis 24 tot 42 maanden gevangenisstraf. In deze zaak is 24 maanden opgelegd. Zonder te willen afdoen aan de ernst van het gepleegde misdrijf, stelt de rechtbank vast dat deze veroordeling aan de onderkant van de gehanteerde strafeisen ligt. Daarmee is geen sprake van een misdrijf dat een grond vormde om een straf op te leggen die bijzonder zwaar is in het licht van de in Nederland gebruikelijke strafmaat. Uit het tweede handvat genoemd in overweging 2.2 volgt dat alleen al om die reden het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld geen ‘bijzonder ernstig misdrijf’ is.
3. De conclusie is dat de minister ten onrechte op die grond de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel heeft ingetrokken. De vraag of eiser een gevaar vormt voor de samenleving, het tweede onderdeel van lid 4 sub b van artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3.105d van het Vb, kan verder onbeantwoord blijven. Ook voor de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd met betrekking tot artikel 8 van het EVRM [13] en met betrekking tot artikel 20 VWEU [14] kunnen om die reden onbesproken blijven.
4. Omdat de minister niet heeft mogen overgaan tot het intrekken van de verblijfsvergunning, mocht de minister ook geen terugkeerbesluit of een inreisverbod opleggen. Ook op dat onderdeel kan het besluit in rechte geen standhouden.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het gaat om de intrekking van een verblijfsvergunning.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn, en mr. E. de Rooij, leden, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Uitspraak van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3398.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Richtlijn 2011/95 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Het betreft het arrest XXX, ECLI:EU:C:2023:542 en het arrest M.A., ECLI:EU:C:2023:543.
9.Zie hiervoor 4.3 tot en met 4.6 van deze uitspraak.
10.Overwegingen 40 tot en met 45 van het arrest M.A..
11.Zie de uitspraak van 28 februari 2024, onder 7.1.2.
12.Te vinden op: www.om.nl/onderwerpen/beleidsregels/richtlijnen-voor-strafvordering.
13.Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
14.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.