ECLI:NL:RBDHA:2025:25079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
23 december 2025
Zaaknummer
NL25.62318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring van Algerijnse nationaliteit met betrekking tot zicht op uitzetting

Op 23 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd op 4 november 2025 door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het onderzoek op dezelfde dag is gesloten.

Eiser, geboren in 2001, stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 11 november 2025 een lp-aanvraag is verzonden aan de Algerijnse autoriteiten, maar dat er geen reactie is ontvangen. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn.

De rechtbank heeft echter ook overwogen dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije wordt aangenomen en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die het standpunt van de rechtbank zouden veranderen. De lp-aanvraag is nog in behandeling en er is geen bewijs dat de Algerijnse autoriteiten niet willen meewerken aan de terugkeerprocedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.62318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2025 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 23 december 2025 gesloten. [2]

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2001.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 november 2025. [3] Uit de voormelde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, derhalve vanaf 17 november 2025.
4. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije in het geval van eiser ontbreekt. Uit de voortgangsrapportage volgt dat er op 11 november 2025 een lp [4] -aanvraag is verzonden aan de Algerijnse vertegenwoordiging, waarna door verweerder enkel op 27 november 2025 en 17 december 2025 schriftelijk is gerappelleerd, zonder dat dit heeft geleid tot enige reactie vanuit de zijde van de Algerijnse autoriteiten. Gezien het feit dat er de afgelopen twee maanden na de verzending van de lp-aanvraag in het geheel niet is gereageerd door de Algerijnse autoriteiten is niet te verwachten dat na toekomstige rappels wel zal worden gereageerd. Om die reden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat geen zicht op uitzetting bestaat binnen afzienbare termijn, hetgeen voortduren van de vreemdelingenbewaring onrechtmatig maakt.
5. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije wordt aangenomen. [5] Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat dat voor eiser persoonlijk niet anders is. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waardoor zicht op uitzetting naar Algerije nu wel zou ontbreken. De op 11 november 2025 voor eiser ingediende lp-aanvraag is nog in behandeling bij de Algerijnse autoriteiten. Het is de rechtbank niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zij ten behoeve van eiser geen lp zullen afgeven of dat zij niet (meer) willen meewerken aan de terugkeerprocedure. Ook weegt de rechtbank hierbij mee dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en lp-traject. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank komt ambtshalve niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier en openbaar gemaakt door middel van publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw.
4.Laissez-passer
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, 15 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2842 en 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.